IV.

IV.Waarin Kin-Fo een gewichtigen brief ontvangt, die al acht dagen eerder had moeten bezorgd worden.Een yamen bestaat uit een aantal verschillende gebouwen langs evenwijdige lijnen gerangschikt en die door een andere lijn van kiosken en paviljoenen loodrecht gesneden wordt. Meestal wordt de yamen bewoond door mandarijnen van hoogen rang en behoort dan den keizer toe: maar ook den rijken bewoners van het HemelscheRijk is het vergund yamens in eigendom te bezitten, zoodat dan ook de vermogende Kin-Fo een dezer weelderige hotels bewoonde.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Wang en zijn kweekeling bleven bij de hoofdpoort in de uitgestrekte omheining, die de verschillende gebouwen van de yamen, hare tuinen en binnenplaatsen omgaf, staan.Ware zij, inplaats van de woning van een eenvoudigen particulier, die van een mandarijn-magistraat geweest, dan zou onder de fraai uitgesneden en beschilderde luifel der poort dadelijk een groote trom in ’t oog gevallen zijn. Op die trom zouden dan dag en nacht diegenen zijner onderhoorigen hebben komen slaan, die recht hadden willen inroepen. Maar inplaats van die »klachtentrom”, versierden groote porceleinen pullen den ingang der yamen, en bevatten koude thee, die door de zorg van den hofmeester steeds vernieuwd werd. Deze pullen stonden ter beschikking van de voorbijgangers, eene edelmoedigheid, die Kin-Fo eer aandeed. Ook was hij zeer gezien, zooals men zeide, bij »zijne buren uit het Oosten en het Westen.”Nauwelijks had de meester zich vertoond of al de huisvrienden snelden naar de poort om hem te ontvangen. Al de lieden die tot eene deftige Chineesche huishouding behooren, als kamerdienaars, voetknechten, portiers, het personeel der draagstoelen, palfreniers, koetsiers, bedienden, nachtwakers, koks, stonden in gelid geschaard onder de bevelen van den hofmeester. Behalve deze waren er nog een tiental koelies, die, voor het ruwe werk bij de maand gehuurd, zich wat achteraf hielden.De hofmeester verwelkomde den heer des huizes. Deze maakte nauwlijks eene beweging met de hand en schreed snel voorbij.»Soun?” zei hij alleen.»Soun!” antwoordde Wang glimlachend. »Als Soun er was, zou ’t Soun niet meer zijn!”»Waar is Soun?” zei Kin-Fo nogmaals.De hofmeester moest bekennen, dat hij, noch iemand wist waar Soun was.Nu was Soun niets meer of minder dan de eerste kamerdienaar, speciaal aan den persoon van Kin-Fo verbonden en die volstrekt niet door hem gemist kon worden.Soun was dus zeker een voortreffelijke bediende? Neen, ’t was onmogelijk slechter zijn dienst te verrichten. Hij was verstrooid, onsamenhangend, onhandig in zijn doen en spreken, een echte lekkerbek, een beetje bang van aard, een ware tochtscherm-Chinees, maar getrouw overigens en de eenige die bij zekere gelegenheden eenigen invloed op zijn meester had. Kin-Fo kon zich twintig maal op een dag boos maken op Soun en zoo hij hem slechts tien maal strafte, dan was het eene overwinning behaald op zijne gewone lichtgeraaktheid. Men ziet, die Soun was een hygieenische bediende.En had Soun nu iets gedaan dat niet in den haak was, dan voorkwam hij zijn meester en vroeg, evenals de meeste Chineeschebedienden, uit eigen beweging om gestraft te worden, ’t geen hem dan ook niet bespaard werd, want als hagel vielen de rottingslagen dan op zijne schouders, waarover Soun zich evenwel niet veel bekreunde. Doch, waarover hij zich oneindig veel gevoeliger betoonde, dat waren de telkens herhaalde verkortingen, die Kin-Fo den gevlochten staart die hem op den rug hing, liet ondergaan, zoodra er sprake was van de een of andere ernstige overtreding.Niemand zal wel onbekend zijn met het groote gewicht dat de Chinees aan dit zonderlinge aanhangsel hecht. De eerste straf die den misdadiger wordt opgelegd, is het verlies van zijn staart! ’t Is een schande voor zijn gansche leven! De ongelukkige knecht vreesde dan ook niets zoo zeer dan veroordeeld te worden er een stukje van te verliezen. Voor vier jaren nog toen Soun in dienst bij Kin-Fo trad, had zijn staart—een der schoonste van het Hemelsche Rijk,—eene lengte van een meter vijf en twintig, terwijl er thans, helaas! niets meer van overbleef dan zeven en vijftig centimeters.Ging dat zoo voort, dan was Soun binnen twee jaar heelemaal kaal!Wang en Kin-Fo gingen daarop, eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel, den tuin door, welks boomen meerendeels in aarden potten geplant, en op verrassende, maar betreurenswaardige wijze besnoeid, allerlei fantastische diergestalten te zien gaven. Vervolgens liepen zij het bassin langs, dat met goudvisschen en roodvisschen gevuld was en welks helder water bijna verborgen was onder de groote bleekroode bloemen van de nelumbo, de schoonste waterlelie uit het Bloemenrijk. Zij bogen het hoofd, toen zij een soort van hieroglyphisch viervoetig dier voorbij kwamen, dat in harde kleuren op een daar aanwezigen muur was geschilderd en een soort van symbolisch fresco scheen te zijn, en naderden daarop de deur der voornaamste woning van de yamen.Het was een gebouw met eene verdieping, geplaatst op een terras, ’t welk men langs een marmeren trap van zes treden bereikte. Er waren bij wijze van luifels schermen van bamboes voor de deuren en vensters aangebracht, waardoor de reeds buitengewone hitte dragelijk werd gemaakt en de koelte in ’t gebouw behouden. Het platte dak vormde een contrast met de fantastische bedekking der paviljoens, die hier en daar in de yamen verspreid lagen en welks kanteelen, veelkleurige pannen en in fijne arabesken uitgesneden steenen een aangenamen aanblik opleverden.Binnen gekomen bespeurde men, behalve de vertrekken in ’t bijzonder bestemd voor Wang en Kin-Fo, niets anders dan salons, omgeven door kabinetjes, welke afgescheiden waren door doorschijnende voorhangsels, waarop guirlandes van bloemen waren aangebracht, of wel plaatjes met zedekundige spreuken, waarop de bewoners van het Hemelsche rijk niet zuinig zijn. Overal stonden zonderling versierde zetels van marmer, porcelein of hout, enbovendien een dozijn kussens wier mollige zachtheid meer tot zitten uitlokte dan de hardere zetels; overal hingen lampen of wel lantaarns van verschillenden vorm met zacht gekleurde glazen en versierd met eikels of wel met franjes en kwastjes als aan het dekkleed van een Spaansch muildier gevonden worden; overal vond men ook kleine thee-tafeltjes, »tcha-ki” geheeten, die in een Chineesch huishouden niet mogen ontbreken. Men vond er voorts allerlei ciseleer-werk van ivoor of schildpad, bronzen voorwerpen in niello-werk, wierookschaaltjes, verlakte voorwerpen met gouddraad en relief versierd, andere van melkwit of smaragd groen nephriet, ronde of prisma-vormige vaasjes van de dynastie der Mings en der Tsings, nog zeldzamer porceleinen beeldjes van de dynastie der Yens, kopjes met doorschijnend rose en geel gekleurd email bedekt, van welke bewerking het geheim verloren is gegaan; te veel om op te noemen. Deze weelderig ingerichte woning bood alles aan wat Chineesche fantasie, gepaard aan Europeesch confort, kon verschaffen.Kin-Fo was dan ook—ieder zeide het en zijn smaak bewees het—een man van den vooruitgang. Iedere nieuwere uitvinding van het westen was hij bereid over te nemen. Hij behoorde tot die—nog te zeldzame—categorie van zonen van het Hemelsche rijk, die dwepen met de physische en chemische onderzoekingen.Hij was dan ook niet een der barbaren die de eerste telegraafdraden doorsneden, welke de firma Reynoldt tot Wousung wenschte te doen loopen om spoedig de aankomst te vernemen van de Engelsche of Amerikaansche mail, en hij moest evenmin gerekend worden onder die achterlijke mandarijnen welke weigerden om den onderzeeschen kabel van Shang-Haï naar Hong-Kong op het grondgebied der laatstgenoemde eilanden te bevestigen, en de telegrafisten dwongen dien op een schip dat op stroom lag, vast te maken.Neen, Kin-Fo behoorde tot die Chineezen welke het met genoegen hadden gezien dat de regeering, onder toezicht van Fransche ingenieurs, arsenalen en werven te Fou-Chao had gesticht. Ook had hij, en dit uit een zuiver nationaal oogpunt, aandeelen in de Chineesche stoombooten die den dienst verrichten tusschen Tien-Sin en Shang-Haï en was hij betrokken bij de snelvarende vaartuigen die op den tocht van Singapore drie of vier dagen op de Engelsche mail winnen.De vorderingen der wetenschap waren zelfs tot in zijne huiselijke omgeving toegepast. De verschillende gebouwen van zijn yamen waren door telefoons verbonden en electrische schellen vond men er in onderscheiden kamers. In het koude seizoen legde hij vuur aan en verwarmde zich, vrij wat verstandiger dan zijne landgenooten die onder hunne vier- of vijfdubbele kleeding voor hunnen ledigen haard bevroren. Zijn huis was met gas verlicht evenals dat van den inspecteur-generaal der douanen te Peking, evenals dat van den schatrijken Yang, bijna uitsluitend eigenaar van de banken van leening in hetHemelsche Rijk! Eindelijk, het verouderde gebruik van het schrift in zijne intieme correspondentie moede, had de vooruitstrevende Kin-Fo—men zal het weldra zien—de phonograaf in gebruikgenomen, nauwelijks door Edison tot zijn laatsten graad van volkomenheid gebracht.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Men bespeurt uit een en ander dat de leerling van den philosoof Wang, zoowel wat het materieele leven betreft, als wat aangaat zucht naar kennis en wetenschap, alles bezat wat noodig was om gelukkig te wezen! En toch was hij het niet! Hij had Soun om zijne dagelijksche apathie te verdrijven, en zelfs Soun was niet voldoende om hem gelukkig te maken!’t Viel niet te loochenen dat Soun, die nooit daar was waar hij wezen moest, zich ook thans nergens liet zien. Hij had zich zeker een of ander zwaar vergrijp te verwijten, eenige onhandigheid, in ’t afzijn van zijn meester gegaan, en al vreesde hij niet voor zijn rug en schouders, die aan de rotting gewend waren, alles leidde er toe om te doen gelooven dat hij thans bevreesd was voor zijn staart.»Soun!” riep Kin-Fo, de vestibule binnentredende, waarop de salons ter rechter- en linkerzijde uitkwamen, op een toon van kwalijk bedwongen ongeduld.»Soun!” herhaalde Wang, wiens goede raadgevingen en vermaningen altijd zonder invloed op den voor verbetering onvatbaren knecht waren geweest.»Zoek Soun op en breng hem hier!” zeide Kin-Fo tot den hofmeester, die iedereen in ’t werk stelde om den niettevinden bediende te zoeken.Wang en Kin-Fo bleven alleen.»Ons verstand zegt ons,” sprak de philosoof, »dat een reiziger, te huis teruggekeerd, eenige rust moet nemen.”»Laat ons dan verstandig zijn!” was het eenvoudig antwoord van den leerling van Wang.En na den philosoof de hand gedrukt te hebben, begaf hij zich naar zijn vertrek, terwijl Wang zijne kamer binnentrad.Toen Kin-Fo alleen was, strekte hij zich op een van die zachte, mollige divans van Europeesch maaksel uit, van welks bewerking een Chineesch kamerbehanger of tapijtwerker geen denkbeeld heeft. Daar ging hij liggen droomen. Dacht hij aan zijn huwelijk met het beminnelijke en lieve meisje dat spoedig zijne levensgezellin zou zijn? Ja, en dat was niet te verwonderen als men bedenkt, dat hij haar den volgenden dag weder zou ontmoeten. Het bevallige wezen woonde niet te Shang-Haï, maar te Peking, en Kin-Fo overlegde bij zichzelf of het niet passend zou zijn haar tegelijk met het bericht van zijn terugkeer te Shang-Haï, te doen weten, dat hij spoedig in de hoofdstad van het Hemelsche rijk zou verschijnen. Het zou zelfs niet ongepast zijn eene zekere begeerte, eene lichte opwelling van ongeduld om haar weer te zien aan den dag te leggen. Ja zeker, hij hield werkelijk veel van haar! Wang had het hem volgens de meest onomstootelijke regels der logica aangetoond, en dit nieuweelement in zijn bestaan zou hem misschien kunnen helpen bij het zoeken naar het onbekende.... dat is te zeggen het geluk.... die.... dat.... waarvan....Kin-Fo droomde met gesloten oogen en hij zou geheel en al ingeslapen zijn als hij niet eene zekere kriebeling in zijn rechterhand gevoeld had.Zijne vingers sloten zich instinctmatig en omklemden een cylindervormig, knoestig voorwerp, van betamelijke dikte, dat zij meer gewend waren te hanteeren.Kin-Fo vergiste zich niet, het was een rotting dien men hem in de rechterhand had gestoken; op hetzelfde oogenblik hoorde men, op bedeesden toon, de volgende woorden:»Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo stond overeind en zwaaide, wat zeer natuurlijk was, den straffenden rotting heen en weer.Soun stond voor hem, half gebogen, in de houding van een patiënt die eene bewerking moet ondergaan. Met de eene hand leunde hij op het tapijt van de kamer, in de andere hield hij een brief.»Zoo, ben je daar eindelijk,” zei Kin-Fo.»Ai ai ya!” antwoordde Soun. »Ik had gedacht dat mijnheer eerst de derde wake zou terugkeeren! Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo gooide den rotting tegen den grond en Soun, hoe geel hij ook was, verbleekte!»Als je me zonder eenige verontschuldiging je rug aanbiedt,” sprak de meester, »dan heb je zeker wel wat meer verdiend! Wat is er gebeurd?”»Deze brief!...”»Spreek op!” riep Kin-Fo en greep den brief dien Soun hem aanbood.»Ik ben zoo onhandig geweest te vergeten hem u ter hand te stellen vóór uw vertrek naar Canton!”»Acht dagen te laat, schurk!”»Het is mijn schuld, mijnheer!”»Kom hier!”»Ik ben gelijk aan een arme krab zonder pooten, die niet vooruit kan komen!Ai ai ya”Dat was een wanhoopskreet. Kin-Fo had Soun bij zijn staart gegrepen en met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar had hij er het uiterste einde afgenomen.De arme krab scheen weder spoedig zijne pooten terug te krijgen, want hij was eensklaps opgevlogen, niet zonder eerst van het tapijt het stukje van zijn kostbaar aanhangsel opgeraapt te hebben.De staart van Soun was van zeven en vijftig tot vier en vijftig centimeter teruggebracht.Kin-Fo had zich na de strafoefening, die hij Soun had doen ondergaan, weder op zijn divan neergevleid en bekeek doodkalm den brief, die voor acht dagen was gekomen. Het hinderde hem minder dat de brief te laat in zijne handen was gekomen, dan wel dat Soun zich weder aan onachtzaamheid had schuldig gemaakt. Wat voor belang kon een brief hem inboezemen? Een brief kon alleen welkom zijn als hij hem eene ontroering bezorgde. Hij, Kin-Fo ontroerd!Hij bekeek den brief toch, maar verstrooid.De enveloppe van stevig linnen was aan de voor- en achterzijde van wijn- en chocolaad-kleurige postzegels voorzien. Onder het beeld—een manshoofd—bespeurde men de cijfers van twee en van »zes centen.”De brief kwam dus uit Amerika.»Wat nu!” dacht Kin-Fo de schouders ophalende,»een brief van mijn correspondent te San Francisco!”En hij wierp den brief in een hoek van den divan.Wat kan zijn correspondent hem voor gewichtigs hebben mee te deelen? Dat de stukken, die bijna geheel zijn fortuin uitmaakten, rustig sliepen in de kassen van de Centrale Californische bank, dat zijne actiën vijftien of twintig pct. waren gerezen, dat de dividenden die van het vorige jaar overschreden, enz. Eenige duizenden dollars meer of minder maakten hem koud noch warm.Toch nam Kin-Fo na eenige minuten den brief weer op en scheurde er werktuiglijk de enveloppe af; maar in plaats van hem te lezen keek hij naar de onderteekening.»Hij is van mijn correspondent,” zei hij, »het kan alleen over zaken zijn! Die kunnen tot morgen wachten!”En weder zou Kin-Fo den brief weggeworpen hebben als zijn oog niet toevallig was blijven rusten op een woord onder aan de tweede pagina, dat eenige malen onderschrapt was. Het was het woordPASSIEF, waarop de correspondent te San-Francisco de aandacht van zijn cliënt te Shang-Haï had willen vestigen.Kin-Fo nam daarop den brief en las dien van het begin tot het einde niet zonder eenige nieuwsgierigheid, iets wat van hem bepaald te verwonderen was.Zijne wenkbrauwen fronsten zich één oogenblik; maar een soort van minachtenden glimlach plooide zijne lippen toen hij de lezing ten einde had gebracht.Kin-Fo stond op, deed eenige stappen door zijn kamer en greep de spreekbuis, die hem in staat stelde zich met Wang te onderhouden zonder zich te vermoeien. Hij bracht zelfs het uiteinde aan zijn mond, om het waarschuwende fluitje te doen hooren, maar toen bedacht hij zich, liet de buis vallen en strekte zich opnieuw op zijn divan uit.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Poeh!” was al wat hij zeide, en zijne geheele persoonlijkheid sprak uit dat woord.»En zij!” mompelde hij. “Het gaat haar eigenlijk meer aan dan mij.”Hij ging naar eene kleine verlakte tafel, waarop een keurig bewerkt, langwerpig doosje stond. Maar toen hij op het punt stond het te openen, trok hij zijne hand terug.»Wat zeide ze in haar laatsten brief?” mompelde hij.En in plaats van het deksel der doos te openen, drukte hij op een veer aan een der zijden.Terstond hoorde men het geluid eener zachte stem:»Mijn lieve oudste broeder, ben ik u niet als de Meihoua-bloem in de eerste maan, als de abrikozen-bloesem in de tweede, als de bloem der perzik in de derde! Mijn hart van juweel, ik zend u duizend, tienduizend groeten!”...Het was eene jeugdige vrouwenstem, wier teedere woorden door den phonograaf herhaald werden.»Arme kleine jongste zuster!” zeide Kin-Fo.Daarna opende hij het doosje, nam er de papierstrook met streepjes en deukjes uit, die het geluid der afwezige stem weergegeven had, en plaatste er een ander stuk geprepareerd papier in.De phonograaf was reeds zoo volmaakt dat men slechts hardop behoefde te spreken om indrukken in het vlies te maken, terwijl de rol, die door een horloge-veer in beweging gebracht werd, de woorden op het geprepareerde papier aan het toestel aanteekende.Kin-Fo sprak ongeveer eene minuut. Aan zijne stem, kalm als altijd, kon men niet hooren onder welken indruk, van vreugde of van droefheid, hij zijne gedachten in woorden bracht.Drie of vier zinnen, meer niet, ziedaar alles wat Kin-Fo sprak. Daarop deed hij den phonograaf stilstaan en nam er het papier uit, waarop de naald, door het vlies in beweging gebracht, eenige strepen en indrukken had gemaakt die de gesproken woorden konden weergeven. Hij sloot dit papier in eene enveloppe die hij verzegelde en waarop hij van rechts naar links het volgende adres schreef:MevrouwLé-ou.Avenue Cha-Coua.Peking.Een druk op den knop der electrische schel deed spoedig den dienstbode verschijnen, die met de zorg voor de correspondentie belast was, en terstond werd de brief naar het postkantoor gebracht.Een uur later lag Kin-Fo gerust te slapen met zijn »tchou-fou-jen” in zijne armen, een soort van kussen van gevlochten bamboes, dat in de Chineesche bedden eene gematigde temperatuur onderhoudt, volstrekt niet te versmaden in die warme streken.V.WaarinLé-oueen brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.»Heb je nog geen brief voor mij?”»Wel neen, mevrouw!”»Wat valt de tijd mij van daag lang, moedertje!” Dit zeide de bekoorlijke Lé-ou dien dag reeds voor den tienden keer in het boudoir van hare in de avenue Cha-Coua te Peking gelegen woning. Het »moedertje” dat haar antwoordde en waaraan zij dien naam gaf overeenkomstig het Chineesche gebruik waar het dienstboden van zekeren leeftijd geldt, was de knorrige en onaangename juffrouw Nan.Lé-ou was op achttienjarigen leeftijd gehuwd met een letterkundige van den eersten rang, die aan het beroemdeSse-Khou-Tsuane-Choumedewerkte1. Deze geleerde heer was meer dan dubbel zoo oud als zij en stierf drie jaar na de voltrekking van het huwelijk.De jonge weduwe stond dus, nog geen een-en-twintig jaar oud, alleen op de wereld. Kin-Fo zag haar op een reis die hem omstreeks dezen tijd te Peking bracht. Wang kende haar van vroeger en had de aandacht van zijn onverschilligen leerling op deze bekoorlijke verschijning gevestigd. Toen was langzamerhand bij Kin-Fo het denkbeeld gerijpt om eene afwisseling in zijne tot nog toe gevolgde levenswijze te brengen door een huwelijk aan te gaan met de schoone weduwe en Lé-ou was niet onverschillig voor het voorstel dat haar gedaan werd. En thans zou het huwelijk, zeer tot genoegen van Wang, gesloten worden, zoodra Kin-Fo, na te Shang-Haï de noodige beschikkingen gemaakt te hebben, te Peking teruggekeerd was.In den regel hertrouwen weduwen niet in het Hemelsche rijk. Niet dat zij daar zelf iets tegen zouden hebben—evenmin als hare lotgenooten in westersche landen—maar omdat niemand haar vraagt. Als Kin-Fo eene uitzondering maakte op dezen regel, dan bewees dit alleen dat Kin-Fo een zonderling was. Lé-ou zou door haar tweede huwelijk wel het recht verbeuren om onder de »paé-lous” door te gaan, de eerebogen die de Keizer somtijds doet oprichten voor vrouwen die zich onderscheiden hebben door getrouwheid aan haren overleden gemaal; zooals bijvoorbeeld de weduwe Soung, die het graf van haren echtgenoot niet wilde verlaten, de weduwe Koung Kiang, die zich een arm afhakte, de schoone weduwe Yen-Tchiang,die haar gelaat verminkte ten teeken van rouw. Maar Lé-ou was twintig jaar en niet zoo eerzuchtig. Zij zou dus weder dat leven van gehoorzaamheid gaan leiden, dat de vrouw in eene Chineesche huishouding beschoren is, niet meer over dingen spreken die buiten het huis voorvallen, de voorschriften van het boekLe-nunover de huiselijke deugden, en van het boekNei-tse-pienover de plichten van het huwelijk opvolgen en weder die achting genieten, welke men in de hoogere Chineesche kringen voor de vrouwen koestert; want daar is de vrouw volstrekt geen slavin, zooals men gewoonlijk gelooft. Lé-ou was dus zeer ingenomen met het denkbeeld; zij was verstandig en goed onderwezen, zij wist welke plaats haar wachtte in het huis van den schatrijken maar zich steeds vervelenden Kin-Fo en voelde zich tot hem aangetrokken, ook door het denkbeeld dat zij hem zou kunnen bewijzen dat men op de wereld wel degelijk gelukkig kan zijn.De geleerde had zijne jonge weduwe goed verzorgd achtergelaten, doch meer ook niet. Haar woning in de avenue Cha-Coua was dus zeer gewoon. De onhebbelijke Nan was de eenige dienstbode die zij hield, doch Lé-ou was aan hare slechte manieren gewend en stoorde er zich niet aan, ofschoon als regel de Chineesche dienstboden niet met de gebreken van Nan behept zijn.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.De schoone Lé-ou vertoefde bij voorkeur in haar boudoir, dat zeer eenvoudig gemeubeld was, als men de kostbare geschenken uitzondert, die Kin-Fo haar in de beide laatste maanden had gezonden. Aan den muur hingen eenige schilderijen, waaronder een meesterstuk van den ouden schilder Huan-Tse Nen2, dat de aandacht van kenners zou getrokken hebben, te midden van ettelijke echt chineesche aquarellen met groene paarden, violetkleurige honden en blauwe boomen van den een of anderen modernen kladschilder. Op eene verlakte tafel lagen, als groote kapellen met uitgespreide vleugels, de waaiers, die afkomstig waren van de beroemde school van Swatow. Porceleinen hangers prijkten met elegante festoenenvan kunstbloemen, die zoo keurig gemaakt worden uit het merg der »Arabia papyritera” van het eiland Formosa en die in frischheid wedijverden met de witte waterleliën, de gele goudsbloemenen de roode Japansche lelies, die in fraai gesneden houten bakken stonden. Over het geheel wierp de zon, door de gevlochten bamboezen jalousieën voor de vensters, die als een zeef de grove stralen er buiten sloten, slechts een getemperd licht. De eigenaardige pronk van het boudoir werd voltooid door een prachtig vuurscherm, kunstig samengesteld uit sperwerveeren, die zoo geschikt waren dat de vlekken eene groote pioenroos vormden—zooals men weet het zinnebeeld der schoonheid in het Hemelsche Rijk;—door twee volières in den vorm van pagoden, waarin de veelkleurige vogels van het oosten hetzelfde verrassende effect deden als de gekleurde glaasjes in een kaleidoscoop;—door eenige aeolische »tié-maols”, waarvan de glazen balletjes door hunne onderlinge aanraking, als zij door den wind bewogen werden, steeds afwisselende harmonische accoorden aangaven;—kortom door allerlei kostbare kleinigheden, waaraan eene vriendelijke gedachte aan den afwezigen vriend verbonden was, die sedert eenigen tijd Shang-Haï als het ware geplunderd had om de jonge vrouw verrassingen te kunnen bezorgen.»Nog geen brief, Nan?”»Wel neen, mevrouw, nog niet!”’t Was een schoone vrouw, die jonge Lé-ou, zelfs voor oogen die aanEuropeescheschoonheden gewoon zijn. Haar teint was niet geel maar blank, hare oogen liepen bij de slapen slechts nauw merkbaar iets naar de hoogte, in hare zwarte haren waren met groene gitten eenige perzikkenbloesems vastgestoken, hare tanden waren klein en blank, hare wenkbrauwen slechts even met wat Oost-Indischen inkt aangestreken. Zij gebruikte geen blanketsel of poudre-de-riz voor hare wangen of karmijn voor haar bovenlip of een der andere kunstmiddelen bij Chineesche schoonen in gebruik en waarvoor het keizerlijke hof jaarlijks alleen tien millioen sapeken uitgeeft. De jonge vrouw kon die kunstmiddelen ontberen. Zij verliet hare woning in Cha-Coua slechts hoogst zelden en had dus dat masker niet noodig waar de andere vrouwen niet buiten kunnen, zoodra zij zich in het openbaar vertoonen.Wat het toilet van Lé-ou betreft, men kan zich niets eenvoudigers of eleganters voorstellen. Een lang overkleed met vier openingen met breed galon geboord; daaronder een geplooide rok; op haar borst de vierkante borstlap, omzet met soutache, waardoor zich gouddraad slingerde; een wijde pantalon om de enkels sluitende en daar nog iets van de nankin zijden kousjes zichtbaar latende, terwijl hare voeten in fraaiepantoffelsstaken. Meer had de jeugdige weduwe niet noodig om zeer bekoorlijk te zijn; alleen moet er nog bijgevoegd worden, dat hare handen fijn en blank waren en dat zij hare lange rose nagels beschermde door platte zilveren ringen, welke zij om de vingertoppen droeg en die zeer fijn bewerkt waren.En hare voeten? Wel, hare voeten waren klein, doch niet alseen gevolg van die barbaarsche gewoonte om ze te verminken, eene gewoonte die meer en meer verloren gaat, maar omdat de natuur ze haar klein geschonken had. Het bedoelde gebruik is omstreeks zeven eeuwen geleden in zwang gekomen en dankt waarschijnlijk zijn ontstaan aan eene prinses die zelve een lichaamsgebrek had. De eenvoudigste bewerking is, dat op zeer jeugdigen leeftijd deteenenonder den bal der voet vastgebonden worden, terwijl de hiel vrij blijft; zoodoende wordt de voet een soort van kegel en het loopen zeer bemoeilijkt. Gelukkig gaat dit meer en meer uit de mode sedert den inval der Tartaren en van de tien Chineesche vrouwen zijn er tegenwoordig geen drie meer, die tengevolge van de in hare jeugd ondergane bewerking thans aan de voeten verminkt zijn.»Ermoetvan daag een brief komen!” herhaalde Lé-ou.»Ga nog eens kijken, moedertje!”»Er is er geen, er valt niets te kijken!” antwoordde juffrouw Nan zeer oneerbiedig, terwijl zij brommende de kamer uitging.Lé-ou wilde nu door aan het werk te gaan haren gedachten een anderen loop geven. Zij waren echter weer dadelijk met Kin-Fo vervuld, want het werk dat zij opnam bestond uit een paar voor hem bestemde pantoffels, die in China altijd door de vrouw des huizes gemaakt worden. Zij stond weder op, nam een paar meloenpitten uit een bonbondoosje, kraakte die tusschen hare fijne tanden en nam een boek, deNushun, een boek vol goede lessen waarvan elke brave vrouw hare dagelijksche lectuur behoort te maken.»Even als de lente het beste jaargetijde is voor den veldarbeid, is de ochtendstond het beste gedeelte van den dag.Sta vroeg op en geef niet toe aan de verlokkingen van den slaap.Zie uwe moerbeziënboomen na en uw vlas.Spin uwe zijde en uw katoen.De deugd der vrouw bestaat in arbeidzaamheid en zuinigheid.De buren zullen u prijzen....”Het boek viel weder dicht. Lé-ou dacht zelfs niet aan hetgeen zij las.»Waar is hij?” vroeg zij zichzelve af. »Hij is zeker naar Canton gegaan! Is hij al uit Shang-Haï terug? Wanneer komt hij te Peking aan? Heeft hij eene goede reis gehad? Moge de godin Koanine hem nabij zijn!”Aldus peinsde de jeugdige weduwe in haar onrust. Vervolgens dwaalden hare oogen naar een tafelkleed, zeer kunstig samengesteld uit duizenden kleine stukjes, een soort van mozaïek van doek naar Portugeeschen trant bewerkt, een eend met hare jongen voorstellende als het zinnebeeld der trouw. Daarna trad zij op een der bloembakjes toe en plukte er in het wilde een bloem uit.»Ach!” sprak zij, »’t is geen bloem van den groenen wilg, het zinnebeeld der lente en der vreugde! ’t Is een goudsbloem, het beeld van den herfst en de droefheid.”Zij wilde zich verzetten tegen den angst die zich thans meer en meer van haar meester maakte. Daar was haar luit; hare vingers gleden over de snaren, hare stem neuriede de eerste woorden van het lied der »Ineen gesloten handen”, maar zij kon niet voortgaan.»Vroeger kwamen zijn brieven altijd geregeld,” dacht zij, »en toch was ik toen reeds ongeduldig! Hoe verslond ik ze altijd met de oogen! Of in plaats van zijn schrift ontving ik zijn eigen stem, die mij door het instrument daar ginds overgebracht werd!”Lé-ou zag naar den phonograaf, die op een verlakt dientafeltje stond en volkomen gelijk was aan dien van Kin-Fo te Shang-Haï. Beiden konden daardoor dus met elkander spreken, of liever elkanders stem hooren, hoe groot ook de afstand was die hen scheidde... Maar heden, evenals gisteren en eergisteren, zweeg het instrument en bracht het de gedachten van den afwezigen vriend niet over.Op dit oogenblik trad haar dienstbode binnen. »Daar hebt u nu uw brief!” zeide zij, en vertrok weder, na Lé-ou eene gefrankeerde enveloppe ter hand gesteld te hebben.Op de lippen der jonge vrouw verscheen een glimlach en hare oogen werden verlevendigd. Zij scheurde snel het couvert open, zonder het eerst te bezien, zooals zij anders altijd deed....Er was geen brief in de enveloppe, maar een van die papiertjes met langwerpige strepen en indrukken, die, als zij in het phonografische toestel geplaatst worden, al de buigingen der menschelijke stem weergeven.»O, dat is mij nog aangenamer!” riep Lé-ou verheugd uit.»Ik zal hem nu ten minste ook hooren spreken.”Het papier werd op de daarvoor bestemde plaats gelegd en het instrument in beweging gebracht. Lé-ou, naderbij komende, hoorde eene bekende stem, die deze woorden tot haar sprak:»Liefste jongste zuster, het verderf heeft mijne rijkdommen vernietigd, even als de herfstwind de bladeren der boomen verspreidt! Ik wil u niet ongelukkig maken door u in mijn ongeluk te doen deelen! Vergeet hem die door tienduizend rampen getroffen is!»Uw troostelooze Kin-Fo.”Welk een slag voor de jonge vrouw! Een leven nog bitterder dan de bittere gentiaan zou nu haar deel worden. Ja, de wind veegde haar laatste hoop weg met de fortuin van hem dien zij beminde! Was de liefde, die Kin-Fo voor haar koesterde, dan voor altijd verdwenen? Geloofde haar vriend dan alleen aan het geluk dat men voor geld koopen kan? Arme Lé-ou, zij geleek nu op een vlieger waarvan het touw gebroken is en die hulpeloos ter aarde stort.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.Nan werd geroepen en kwam binnen. Zij haalde hare schouders op en legde hare meesteres op haar »hang” neder. Maar ofschoon dit een van die eigenaardige kunstmatig verwarmde bedden was,hoe koud voelde zich de ongelukkige Lé-ou. Wat duurden de vijf waken van dezen slapeloozen nacht haar lang!1Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.2De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten.Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.VI.Waardoor bij den lezer waarschijnlijk de lust zal worden opgewekt om een kijkje te gaan nemen in de bureaux van »de Eeuw.”Den volgenden morgen verliet Kin-Fo, wiens minachting voor de dingen dezer wereld zich geen oogenblik verloochende, alleen zijne woning. Met zijn altijd kalmen stap daalde hij den rechteroever van de Kreek af. Op de houten brug gekomen, die de Engelsche concessie met de Amerikaansche verbindt, ging hij de rivier over en richtte zijne schreden naar een huis met een flink voorkomen, dat tusschen de kerk der zendelingen en het consulaat der Vereenigde Staten geplaatst was.In den gevel van dit gebouw was eene groote koperen plaat aangebracht, waarop in duidelijke zichtbare letters te lezen was:DE EEUW,Levensverzekeringsmaatschappij.Waarborgkapitaal twintig millioen dollars.Hoofdagent:William J. Bidulph.Kin-Fo duwde tegen de deur, waardoor tegelijkertijd eene tweede tochtdeur werd geopend en bevond zich in een bureau, ’t welk door eene eenvoudige balustrade ter halver manshoogte, in twee afdeelingen was gesplitst. Men zag er eenige kartonnen doozen, boeken met sluiting van nikkel, eene Amerikaansche kas met geheime sluiting, twee of drie tafels, waaraan de ambtenaren, aan het agentschap verbonden, werkzaam waren, en eene groote secretaire, speciaal ten dienste van mijnheer William J. Bidulph. Dat was het meubilair van het vertrek, ’t welk geheel en al tehuis behoorde in eene woning in Broadway en niet in een gebouw, aan de oevers der Wou-Sung opgericht.William J. Bidulph was de hoofdagent in China van de verzekeringsmaatschappij tegen brand en op het leven, welker zetel te Chicago gevestigd was.De Eeuw—een goede naam, die de klanten moest trekken—de Eeuwdie in de Vereenigde Staten algemeen bekend is, bezat hulpkantoren en vertegenwoordigers in de vijf werelddeelen. Zij maakte uitstekende en groote zaken, dank zij hare statuten die zeer duidelijk en vrijgevig waren ingericht en die tegen alle nadeel en gevaar verzekerden.De Chineezen namen allengs de denkbeelden op die er in onzen tijd toe leiden om de kassen van deze maatschappijen te vullen. Een groot aantal gebouwen van het Hemelsche Rijk waren tegenbrand verzekerd en ook onder de contracten op het leven gesloten, kwam eene reeks van Chineesche namen voor. De plaat vande Eeuwnam reeds een plaatsje in onder de aankondigingen bij de poorten van Shang-Haï en was o. a. ook gehecht op de pilaren van de rijke yamen van Kin-Fo. Het was dus niet om zich tegen brandgevaar te verzekeren dat de leerling van Wang een bezoek kwam brengen aan den heer William J. Bidulph.»Is mijnheer Bidulph te huis?”vroeg hij bij het binnentreden.William J. Bidulph was daar »in persoon”, altijd ter beschikking van het publiek. Hij was een vijftiger, netjes in ’t zwart, gekleede jas, witte das, volle baard zonder knevels, een echt Amerikaansch voorkomen.»Met wien heb ik de eer te spreken!” vroeg William J. Bidulph.»Ik ben Kin-Fo van Shang-Haï.”»Mijnheer Kin-Fo!... een der verzekerden bij de maatschappijde Eeuw... nommer van het huis... zeven en twintig duizend tweehonderd....”»Dezelfde.”»Mag ik weten mijnheer, waarmede ik u van dienst kan zijn?”»Ik zou u gaarne alleen spreken”, antwoordde Kin-Fo.Het gesprek tusschen beide personen liep zeer gemakkelijk, daar William J. Bidulph even goed Chineesch sprak als Kin-Fo Engelsch.De rijke cliënt werd dus met den eerbied, hem verschuldigd, in een kabinetje gelaten, dat met dikke tapijten was behangen en met dubbele deuren gesloten; men had daar eene samenzwering kunnen beramen tot omverwerping van de dynastie der Tings, zonder dat ook de fijnst geslepene der spionnen van het Hemelsche Rijk er iets van bespeurde.»Mijnheer”, sprak Kin-Fo, zoodra hij in een schommelstoel voor een met gas verwarmden haard gezeten was, »ik wenschte bij uw maatschappij een verzekering te sluiten op mijn leven, waarvan ik u het bedrag zoo aanstonds zal opgeven.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »niets is eenvoudiger. Twee handteekeningen, de uwe en de mijne, onder een polis en de verzekering is gereed, na eenige voorafgaande formaliteiten. Maar mijnheer.... vergun mij ééne vraag,—u koestert dus den wensch om op hoogen ouderdom te sterven, een zeer billijke begeerte trouwens?”»Hoe zoo?” vroeg Kin-Fo. »Ik meende integendeel, dat de verzekering op het leven in den regel een voorzorgsmaatregel was bij een te vroegtijdigen dood...”»O, mijnheer”, riep William J. Bidulph, zoo ernstig mogelijk uit, »deze vrees komt nooit voor bij hen, die zich inde Eeuwverzekeren. De naam der maatschappij wijst het reeds uit. Die zich bij ons verzekert, reikt zichzelf een brevet voor een lang leven uit!Ik vraag u verschooning, maar het is zeldzaam, dat onze verzekerden korter dan een eeuw leven..., zeldzaam..., zeer zeldzaam!... Wij moeten hen in hun eigen belang het leven ontrukken! Wij maken dan ook prachtige zaken! Ik verzeker u mijnheer, dat als ge u zelf bijde Eeuwverzekert, u zoo goed als zeker kunt zijn minstens honderd jaar oud te worden!”»Zoo!” was alles wat Kin-Fo zeide, terwijl hij zijn kouden blik op William J. Bidulph vestigde.De hoofdagent keek zoo ernstig als een minister en zag er volstrekt niet uit of hij gekscheerde.»Hoe dit zij,” hernam Kin-Fo, »ik wil mijn leven verzekeren voor twee honderd duizend dollars.”»U zegt een kapitaal van twee honderd duizend dollars,” antwoordde William J. Bidulph en schreef het cijfer in een zakboekje, zonder ook de minste verrassing te doen blijken over het buitengewoon hooge bedrag.»Ge weet,”voegde hij er bij, »dat de verzekering van nul of geener waarde is en dat alle bedragen die gestort zijn, het eigendom blijven van de maatschappij, als de betrokken persoon het leven verliest door tusschenkomst van hem of haar, ten wiens behoeve het bedrag wordt verzekerd?”»Het is mij bekend.”»En voor welke gevaren wenscht ge u te verzekeren mijn waarde heer?”»Voor alle.”»De gevaren te land en ter zee, binnen en buiten de grenzen van het Hemelsche Rijk?”»Ja.”»De gevaren bij rechterlijke veroordeeling?”»Ja.”»De gevaren bij tweegevecht?”»Ja.”»De gevaren in militairen dienst?”»Ja.”»Dan zal het bedrag vrij hoog zijn.”»Ik zal betalen wat vereischt wordt.”»Goed.”»Maar,”voegde Kin-Fo er bij, »er is nog een ander gevaar, waarvan u niet spreekt.”»Welk gevaar?”»Zelfmoord. Ik meende dat deEeuwook verzekerde tegen zelfmoord?”»Wel zeker, mijnheer, wel zeker,”antwoordde William J. Bidulph, zich de handen wrijvende. »Dit is zelfs een bijzondere goede bron van inkomsten voor ons! U begrijpt dat onze cliënten in den regelmenschen zijn die aan het leven hechten en dat zij, die hun leven uit overdreven voorzorg tegen zelfmoord verzekeren, zich nimmer dooden.”Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.»Dat doet er niet toe”, antwoordde Kin-Fo. »Ik wensch om persoonlijke redenen ook de kans van zelfmoord te verzekeren.”»Zooals u verkiest; maar de premie zal zeer hoog zijn.”»Ik herhaal dat ik het bedrag zal betalen.”»Begrepen.—Laat ons kortelijk herhalen”, sprak William J.Bidulph, terwijl hij voortging met in zijn zakboekje aanteekeningen te maken, »gevaren ter zee, op reis, voor zelfmoord....”»Hoeveel bedraagt de premie die ik dan moet betalen?” vroeg Kin-Fo.»Mijn waarde heer”, antwoordde de hoofdagent, »onze premiën zijn met een wiskundige zekerheid berekend, die de maatschappij tot eer verstrekt. Zij berusten niet meer, zooals vroeger op de tafels van Deparcieux.... Kent u Deparcieux?”»Ik ken Deparcieux niet.”»’t Is een door en door knap statisticus, maar zeer oud.... zoo oud reeds dat hij dood is. Toen hij zijn beroemde tafels vaststelde, die nog aan de meeste Europeesche, zeer achterlijke maatschappijen ten grondslag strekken, was de gemiddelde levensduur lager dan tegenwoordig, dank zij den vooruitgang in alle dingen. Wij gronden onze berekeningen op een verhoogden levensduur, en dus zijn zij voordeeliger voor den verzekerde, daar hij minder betaalt en kans heeft op langer leven....”»Hoe hoog is het bedrag van de premie die ik betalen moet?” viel Kin-Fo den ijverigen agent, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om zijne maatschappijde Eeuwop te hemelen, in de rede.»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »ik moet de onbescheidenheid begaan u te vragen hoe oud u zijt?”»Een en dertig jaar.”»Welnu, op een en dertigjarigen leeftijd zoudt u, als het alleen de gewone verzekering gold, bij iedere maatschappij twee en drie en tachtig honderdsten percent moeten betalen. Maar bijde Eeuwis het slechts twee en zeventig honderdste, ’t geen voor een kapitaal van tweehonderdduizend dollars, een premie geeft van vijfduizend vierhonderd dollars.”»En onder de voorwaarden, die ik wensch?” vroeg Kin-Fo.»Daaronder begrepen alle kansen, ook de zelfmoord?”»De zelfmoord vooral.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph zoo beleefd mogelijk, nadat hij een tabel in zijn zakboekje gedrukt, had nageslagen, »wij kunnen de premie niet lager stellen dan vijf en twintig percent.”»Hoeveel beloopt dat?”»Vijftig duizend dollars.”»En hoe is de storting der premie geregeld?”»Of jaarlijks, of per maand, dat staat aan de keuze van den verzekerde.”»Dit zou dus voor de twee eerste maanden bedragen?”»Acht duizend drie honderd twee en dertig dollars, die, als zij heden—30 April—gestort werden, mijn waarde heer, ter verzekering zouden strekken tot 30 Juni aanstaande.”»Mijnheer”, antwoordde Kin-Fo, »uw voorwaarden komen mij billijk voor. Hier is het bedrag voor de twee eerste maanden van de premie.”En hij haalde een bundeltje papieren dollars uit den zak en legde dat op tafel.»Goed.... mijnheer.... zeer goed!” antwoordde William J. Bidulph. »Maar voor de polis geteekend wordt, moet er nog een formaliteit vervuld worden.”»Welke?”»De geneesheer van de maatschappij moet u een bezoek brengen.”»Waartoe dient dit bezoek?”»Om te constateeren dat u goed gezond zijt, dat u niet lijdt aan een of andere ziekte of een organisch gebrek waardoor uw leven meer speciaal gevaar loopt kortom dat u ons den waarborg geeft van een lang leven.”»Waartoe moet dit dienen! ik verzeker mijn leven zelfs tegen tweegevecht en zelfmoord,” deed Kin-Fo opmerken.»Wel, mijn beste heer,” antwoordde William J. Bidulph, altijd glimlachend, »een ziekte waarvan u de kiem bij u draagt en die u in eenige maanden wegraapt, zou ons tweehonderdduizend dollars kosten!”»Maar als ik mij zelf van kant maakte, zou het u niet minder kosten, onderstel ik!”»Mijn waarde heer,” antwoordde de hoofdagent zoo vriendelijk mogelijk, terwijl hij de hand van Kin-Fo nam en daar zachtjes op tikte, »ik had reeds de eer u te zeggen dat vele van onze cliënten zich tegen zelfmoord verzekeren, maar zich nooit van kant maken. Daarbij komt dat wij het recht hebben hen te doen bewaken... natuurlijk, met de meeste bescheidenheid!”»Ah!” liet Kin-Fo hooren.»Dan moet ik er nog bijvoegen, dat, naar mijn eigen ondervinding te oordeelen, juist zij het zijn die het langst de premie betalen. Maar kom, laten we onder ons eens even nagaan om welke reden de rijke heer Kin-Fo zich zelf van kant zou maken?”»En waarom zou de rijke heer Kin-Fo zich zelf verzekeren?”»Wel,” antwoordde William J. Bidulph, »om de zekerheid te hebben dat hij zeer oud zal worden in zijn hoedanigheid als verzekerde vande Eeuw!”Er viel tegen den hoofdagent van de beroemde maatschappij niet te redeneeren. Zoo zeker was hij van alles wat hij zeide.»En”, voegde hij er bij, »ten bate van welken persoon zal deverzekering van twee honderd duizend dollars gesloten worden? Wie is de bevoordeelde?”»Er zijn twee bevoordeelden,” antwoordde Kin-Fo.»Beide voor de helft?”»Neen, niet voor gelijke deelen. De een voorvijftigduizend dollars, de ander voor honderd vijftig duizend.”»Wie voor vijftig duizend.”»Wang.”»De philosoof Wang?”»Dezelfde.”»En voor honderd vijftig duizend?”»Mevrouw Lé-ou te Peking.”»Te Peking,” zeide William J. Bidulph, de namen van de rechthebbenden in zijn zakboekje neerschrijvende. Vervolgens hernam hij:»Hoe oud is mevrouw Lé-ou?”»Een en twintig jaar,” antwoordde Kin-Fo.»Die jonge dame zal zeer oud zijn als zij het bedrag van het verzekerde kapitaal in handen krijgt!” liet de agent hooren.»En waarom als ik vragen mag?”»Wel, omdat u ouder zult worden dan honderd jaar, mijn beste heer. En hoe oud is de philosoof Wang?”»Vijf en vijftig jaar?”»Die goede mijnheer Wang kan er zeker van zijn dat hij nooit iets zal ontvangen.”»Dat zal nog te bezien staan, mijnheer!”»Mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph, »als ik op vijf en vijftigjarigen leeftijd de erfgenaam werd van een man van een en dertig die honderd jaar oud zal worden, dan zou ik niet zoo onnoozel zijn om op mijn erfdeel te rekenen.”»Uw dienaar, mijnheer,” zeide Kin-Fo, zich naar de deur van het kabinet begevende.»Aangenaam kennis gemaakt te hebben, mijnheer!” antwoordde de deftige William J. Bidulph, en boog voor den nieuwen cliënt vande Eeuw.Den volgenden dag bracht de geneesheer het voorgeschreven bezoek aan Kin-Fo. »Een ijzeren gestel, stalen spieren, longen als blaasbalgen,” las men in het rapport. Er stond dus niets meer in den weg om het contract aan te gaan. De polis werd daarop geteekend door Kin-Fo, ten voordeele der jeugdige weduwe en van den philosoof Wang, door William J. Bidulph, als vertegenwoordiger der maatschappij.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.Noch Lé-ou noch Wang mochten, behoudens onvoorziene omstandigheden, ooit vernemen hetgeen Kin-Fo ten hunnen behoeve gedaan had, vóór den dag waarop deEeuwverplicht zou wordenhet kapitaal uit te keeren, hun door de edelmoedigheid van den ex-millionnair verzekerd.

IV.Waarin Kin-Fo een gewichtigen brief ontvangt, die al acht dagen eerder had moeten bezorgd worden.Een yamen bestaat uit een aantal verschillende gebouwen langs evenwijdige lijnen gerangschikt en die door een andere lijn van kiosken en paviljoenen loodrecht gesneden wordt. Meestal wordt de yamen bewoond door mandarijnen van hoogen rang en behoort dan den keizer toe: maar ook den rijken bewoners van het HemelscheRijk is het vergund yamens in eigendom te bezitten, zoodat dan ook de vermogende Kin-Fo een dezer weelderige hotels bewoonde.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Wang en zijn kweekeling bleven bij de hoofdpoort in de uitgestrekte omheining, die de verschillende gebouwen van de yamen, hare tuinen en binnenplaatsen omgaf, staan.Ware zij, inplaats van de woning van een eenvoudigen particulier, die van een mandarijn-magistraat geweest, dan zou onder de fraai uitgesneden en beschilderde luifel der poort dadelijk een groote trom in ’t oog gevallen zijn. Op die trom zouden dan dag en nacht diegenen zijner onderhoorigen hebben komen slaan, die recht hadden willen inroepen. Maar inplaats van die »klachtentrom”, versierden groote porceleinen pullen den ingang der yamen, en bevatten koude thee, die door de zorg van den hofmeester steeds vernieuwd werd. Deze pullen stonden ter beschikking van de voorbijgangers, eene edelmoedigheid, die Kin-Fo eer aandeed. Ook was hij zeer gezien, zooals men zeide, bij »zijne buren uit het Oosten en het Westen.”Nauwelijks had de meester zich vertoond of al de huisvrienden snelden naar de poort om hem te ontvangen. Al de lieden die tot eene deftige Chineesche huishouding behooren, als kamerdienaars, voetknechten, portiers, het personeel der draagstoelen, palfreniers, koetsiers, bedienden, nachtwakers, koks, stonden in gelid geschaard onder de bevelen van den hofmeester. Behalve deze waren er nog een tiental koelies, die, voor het ruwe werk bij de maand gehuurd, zich wat achteraf hielden.De hofmeester verwelkomde den heer des huizes. Deze maakte nauwlijks eene beweging met de hand en schreed snel voorbij.»Soun?” zei hij alleen.»Soun!” antwoordde Wang glimlachend. »Als Soun er was, zou ’t Soun niet meer zijn!”»Waar is Soun?” zei Kin-Fo nogmaals.De hofmeester moest bekennen, dat hij, noch iemand wist waar Soun was.Nu was Soun niets meer of minder dan de eerste kamerdienaar, speciaal aan den persoon van Kin-Fo verbonden en die volstrekt niet door hem gemist kon worden.Soun was dus zeker een voortreffelijke bediende? Neen, ’t was onmogelijk slechter zijn dienst te verrichten. Hij was verstrooid, onsamenhangend, onhandig in zijn doen en spreken, een echte lekkerbek, een beetje bang van aard, een ware tochtscherm-Chinees, maar getrouw overigens en de eenige die bij zekere gelegenheden eenigen invloed op zijn meester had. Kin-Fo kon zich twintig maal op een dag boos maken op Soun en zoo hij hem slechts tien maal strafte, dan was het eene overwinning behaald op zijne gewone lichtgeraaktheid. Men ziet, die Soun was een hygieenische bediende.En had Soun nu iets gedaan dat niet in den haak was, dan voorkwam hij zijn meester en vroeg, evenals de meeste Chineeschebedienden, uit eigen beweging om gestraft te worden, ’t geen hem dan ook niet bespaard werd, want als hagel vielen de rottingslagen dan op zijne schouders, waarover Soun zich evenwel niet veel bekreunde. Doch, waarover hij zich oneindig veel gevoeliger betoonde, dat waren de telkens herhaalde verkortingen, die Kin-Fo den gevlochten staart die hem op den rug hing, liet ondergaan, zoodra er sprake was van de een of andere ernstige overtreding.Niemand zal wel onbekend zijn met het groote gewicht dat de Chinees aan dit zonderlinge aanhangsel hecht. De eerste straf die den misdadiger wordt opgelegd, is het verlies van zijn staart! ’t Is een schande voor zijn gansche leven! De ongelukkige knecht vreesde dan ook niets zoo zeer dan veroordeeld te worden er een stukje van te verliezen. Voor vier jaren nog toen Soun in dienst bij Kin-Fo trad, had zijn staart—een der schoonste van het Hemelsche Rijk,—eene lengte van een meter vijf en twintig, terwijl er thans, helaas! niets meer van overbleef dan zeven en vijftig centimeters.Ging dat zoo voort, dan was Soun binnen twee jaar heelemaal kaal!Wang en Kin-Fo gingen daarop, eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel, den tuin door, welks boomen meerendeels in aarden potten geplant, en op verrassende, maar betreurenswaardige wijze besnoeid, allerlei fantastische diergestalten te zien gaven. Vervolgens liepen zij het bassin langs, dat met goudvisschen en roodvisschen gevuld was en welks helder water bijna verborgen was onder de groote bleekroode bloemen van de nelumbo, de schoonste waterlelie uit het Bloemenrijk. Zij bogen het hoofd, toen zij een soort van hieroglyphisch viervoetig dier voorbij kwamen, dat in harde kleuren op een daar aanwezigen muur was geschilderd en een soort van symbolisch fresco scheen te zijn, en naderden daarop de deur der voornaamste woning van de yamen.Het was een gebouw met eene verdieping, geplaatst op een terras, ’t welk men langs een marmeren trap van zes treden bereikte. Er waren bij wijze van luifels schermen van bamboes voor de deuren en vensters aangebracht, waardoor de reeds buitengewone hitte dragelijk werd gemaakt en de koelte in ’t gebouw behouden. Het platte dak vormde een contrast met de fantastische bedekking der paviljoens, die hier en daar in de yamen verspreid lagen en welks kanteelen, veelkleurige pannen en in fijne arabesken uitgesneden steenen een aangenamen aanblik opleverden.Binnen gekomen bespeurde men, behalve de vertrekken in ’t bijzonder bestemd voor Wang en Kin-Fo, niets anders dan salons, omgeven door kabinetjes, welke afgescheiden waren door doorschijnende voorhangsels, waarop guirlandes van bloemen waren aangebracht, of wel plaatjes met zedekundige spreuken, waarop de bewoners van het Hemelsche rijk niet zuinig zijn. Overal stonden zonderling versierde zetels van marmer, porcelein of hout, enbovendien een dozijn kussens wier mollige zachtheid meer tot zitten uitlokte dan de hardere zetels; overal hingen lampen of wel lantaarns van verschillenden vorm met zacht gekleurde glazen en versierd met eikels of wel met franjes en kwastjes als aan het dekkleed van een Spaansch muildier gevonden worden; overal vond men ook kleine thee-tafeltjes, »tcha-ki” geheeten, die in een Chineesch huishouden niet mogen ontbreken. Men vond er voorts allerlei ciseleer-werk van ivoor of schildpad, bronzen voorwerpen in niello-werk, wierookschaaltjes, verlakte voorwerpen met gouddraad en relief versierd, andere van melkwit of smaragd groen nephriet, ronde of prisma-vormige vaasjes van de dynastie der Mings en der Tsings, nog zeldzamer porceleinen beeldjes van de dynastie der Yens, kopjes met doorschijnend rose en geel gekleurd email bedekt, van welke bewerking het geheim verloren is gegaan; te veel om op te noemen. Deze weelderig ingerichte woning bood alles aan wat Chineesche fantasie, gepaard aan Europeesch confort, kon verschaffen.Kin-Fo was dan ook—ieder zeide het en zijn smaak bewees het—een man van den vooruitgang. Iedere nieuwere uitvinding van het westen was hij bereid over te nemen. Hij behoorde tot die—nog te zeldzame—categorie van zonen van het Hemelsche rijk, die dwepen met de physische en chemische onderzoekingen.Hij was dan ook niet een der barbaren die de eerste telegraafdraden doorsneden, welke de firma Reynoldt tot Wousung wenschte te doen loopen om spoedig de aankomst te vernemen van de Engelsche of Amerikaansche mail, en hij moest evenmin gerekend worden onder die achterlijke mandarijnen welke weigerden om den onderzeeschen kabel van Shang-Haï naar Hong-Kong op het grondgebied der laatstgenoemde eilanden te bevestigen, en de telegrafisten dwongen dien op een schip dat op stroom lag, vast te maken.Neen, Kin-Fo behoorde tot die Chineezen welke het met genoegen hadden gezien dat de regeering, onder toezicht van Fransche ingenieurs, arsenalen en werven te Fou-Chao had gesticht. Ook had hij, en dit uit een zuiver nationaal oogpunt, aandeelen in de Chineesche stoombooten die den dienst verrichten tusschen Tien-Sin en Shang-Haï en was hij betrokken bij de snelvarende vaartuigen die op den tocht van Singapore drie of vier dagen op de Engelsche mail winnen.De vorderingen der wetenschap waren zelfs tot in zijne huiselijke omgeving toegepast. De verschillende gebouwen van zijn yamen waren door telefoons verbonden en electrische schellen vond men er in onderscheiden kamers. In het koude seizoen legde hij vuur aan en verwarmde zich, vrij wat verstandiger dan zijne landgenooten die onder hunne vier- of vijfdubbele kleeding voor hunnen ledigen haard bevroren. Zijn huis was met gas verlicht evenals dat van den inspecteur-generaal der douanen te Peking, evenals dat van den schatrijken Yang, bijna uitsluitend eigenaar van de banken van leening in hetHemelsche Rijk! Eindelijk, het verouderde gebruik van het schrift in zijne intieme correspondentie moede, had de vooruitstrevende Kin-Fo—men zal het weldra zien—de phonograaf in gebruikgenomen, nauwelijks door Edison tot zijn laatsten graad van volkomenheid gebracht.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Men bespeurt uit een en ander dat de leerling van den philosoof Wang, zoowel wat het materieele leven betreft, als wat aangaat zucht naar kennis en wetenschap, alles bezat wat noodig was om gelukkig te wezen! En toch was hij het niet! Hij had Soun om zijne dagelijksche apathie te verdrijven, en zelfs Soun was niet voldoende om hem gelukkig te maken!’t Viel niet te loochenen dat Soun, die nooit daar was waar hij wezen moest, zich ook thans nergens liet zien. Hij had zich zeker een of ander zwaar vergrijp te verwijten, eenige onhandigheid, in ’t afzijn van zijn meester gegaan, en al vreesde hij niet voor zijn rug en schouders, die aan de rotting gewend waren, alles leidde er toe om te doen gelooven dat hij thans bevreesd was voor zijn staart.»Soun!” riep Kin-Fo, de vestibule binnentredende, waarop de salons ter rechter- en linkerzijde uitkwamen, op een toon van kwalijk bedwongen ongeduld.»Soun!” herhaalde Wang, wiens goede raadgevingen en vermaningen altijd zonder invloed op den voor verbetering onvatbaren knecht waren geweest.»Zoek Soun op en breng hem hier!” zeide Kin-Fo tot den hofmeester, die iedereen in ’t werk stelde om den niettevinden bediende te zoeken.Wang en Kin-Fo bleven alleen.»Ons verstand zegt ons,” sprak de philosoof, »dat een reiziger, te huis teruggekeerd, eenige rust moet nemen.”»Laat ons dan verstandig zijn!” was het eenvoudig antwoord van den leerling van Wang.En na den philosoof de hand gedrukt te hebben, begaf hij zich naar zijn vertrek, terwijl Wang zijne kamer binnentrad.Toen Kin-Fo alleen was, strekte hij zich op een van die zachte, mollige divans van Europeesch maaksel uit, van welks bewerking een Chineesch kamerbehanger of tapijtwerker geen denkbeeld heeft. Daar ging hij liggen droomen. Dacht hij aan zijn huwelijk met het beminnelijke en lieve meisje dat spoedig zijne levensgezellin zou zijn? Ja, en dat was niet te verwonderen als men bedenkt, dat hij haar den volgenden dag weder zou ontmoeten. Het bevallige wezen woonde niet te Shang-Haï, maar te Peking, en Kin-Fo overlegde bij zichzelf of het niet passend zou zijn haar tegelijk met het bericht van zijn terugkeer te Shang-Haï, te doen weten, dat hij spoedig in de hoofdstad van het Hemelsche rijk zou verschijnen. Het zou zelfs niet ongepast zijn eene zekere begeerte, eene lichte opwelling van ongeduld om haar weer te zien aan den dag te leggen. Ja zeker, hij hield werkelijk veel van haar! Wang had het hem volgens de meest onomstootelijke regels der logica aangetoond, en dit nieuweelement in zijn bestaan zou hem misschien kunnen helpen bij het zoeken naar het onbekende.... dat is te zeggen het geluk.... die.... dat.... waarvan....Kin-Fo droomde met gesloten oogen en hij zou geheel en al ingeslapen zijn als hij niet eene zekere kriebeling in zijn rechterhand gevoeld had.Zijne vingers sloten zich instinctmatig en omklemden een cylindervormig, knoestig voorwerp, van betamelijke dikte, dat zij meer gewend waren te hanteeren.Kin-Fo vergiste zich niet, het was een rotting dien men hem in de rechterhand had gestoken; op hetzelfde oogenblik hoorde men, op bedeesden toon, de volgende woorden:»Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo stond overeind en zwaaide, wat zeer natuurlijk was, den straffenden rotting heen en weer.Soun stond voor hem, half gebogen, in de houding van een patiënt die eene bewerking moet ondergaan. Met de eene hand leunde hij op het tapijt van de kamer, in de andere hield hij een brief.»Zoo, ben je daar eindelijk,” zei Kin-Fo.»Ai ai ya!” antwoordde Soun. »Ik had gedacht dat mijnheer eerst de derde wake zou terugkeeren! Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo gooide den rotting tegen den grond en Soun, hoe geel hij ook was, verbleekte!»Als je me zonder eenige verontschuldiging je rug aanbiedt,” sprak de meester, »dan heb je zeker wel wat meer verdiend! Wat is er gebeurd?”»Deze brief!...”»Spreek op!” riep Kin-Fo en greep den brief dien Soun hem aanbood.»Ik ben zoo onhandig geweest te vergeten hem u ter hand te stellen vóór uw vertrek naar Canton!”»Acht dagen te laat, schurk!”»Het is mijn schuld, mijnheer!”»Kom hier!”»Ik ben gelijk aan een arme krab zonder pooten, die niet vooruit kan komen!Ai ai ya”Dat was een wanhoopskreet. Kin-Fo had Soun bij zijn staart gegrepen en met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar had hij er het uiterste einde afgenomen.De arme krab scheen weder spoedig zijne pooten terug te krijgen, want hij was eensklaps opgevlogen, niet zonder eerst van het tapijt het stukje van zijn kostbaar aanhangsel opgeraapt te hebben.De staart van Soun was van zeven en vijftig tot vier en vijftig centimeter teruggebracht.Kin-Fo had zich na de strafoefening, die hij Soun had doen ondergaan, weder op zijn divan neergevleid en bekeek doodkalm den brief, die voor acht dagen was gekomen. Het hinderde hem minder dat de brief te laat in zijne handen was gekomen, dan wel dat Soun zich weder aan onachtzaamheid had schuldig gemaakt. Wat voor belang kon een brief hem inboezemen? Een brief kon alleen welkom zijn als hij hem eene ontroering bezorgde. Hij, Kin-Fo ontroerd!Hij bekeek den brief toch, maar verstrooid.De enveloppe van stevig linnen was aan de voor- en achterzijde van wijn- en chocolaad-kleurige postzegels voorzien. Onder het beeld—een manshoofd—bespeurde men de cijfers van twee en van »zes centen.”De brief kwam dus uit Amerika.»Wat nu!” dacht Kin-Fo de schouders ophalende,»een brief van mijn correspondent te San Francisco!”En hij wierp den brief in een hoek van den divan.Wat kan zijn correspondent hem voor gewichtigs hebben mee te deelen? Dat de stukken, die bijna geheel zijn fortuin uitmaakten, rustig sliepen in de kassen van de Centrale Californische bank, dat zijne actiën vijftien of twintig pct. waren gerezen, dat de dividenden die van het vorige jaar overschreden, enz. Eenige duizenden dollars meer of minder maakten hem koud noch warm.Toch nam Kin-Fo na eenige minuten den brief weer op en scheurde er werktuiglijk de enveloppe af; maar in plaats van hem te lezen keek hij naar de onderteekening.»Hij is van mijn correspondent,” zei hij, »het kan alleen over zaken zijn! Die kunnen tot morgen wachten!”En weder zou Kin-Fo den brief weggeworpen hebben als zijn oog niet toevallig was blijven rusten op een woord onder aan de tweede pagina, dat eenige malen onderschrapt was. Het was het woordPASSIEF, waarop de correspondent te San-Francisco de aandacht van zijn cliënt te Shang-Haï had willen vestigen.Kin-Fo nam daarop den brief en las dien van het begin tot het einde niet zonder eenige nieuwsgierigheid, iets wat van hem bepaald te verwonderen was.Zijne wenkbrauwen fronsten zich één oogenblik; maar een soort van minachtenden glimlach plooide zijne lippen toen hij de lezing ten einde had gebracht.Kin-Fo stond op, deed eenige stappen door zijn kamer en greep de spreekbuis, die hem in staat stelde zich met Wang te onderhouden zonder zich te vermoeien. Hij bracht zelfs het uiteinde aan zijn mond, om het waarschuwende fluitje te doen hooren, maar toen bedacht hij zich, liet de buis vallen en strekte zich opnieuw op zijn divan uit.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Poeh!” was al wat hij zeide, en zijne geheele persoonlijkheid sprak uit dat woord.»En zij!” mompelde hij. “Het gaat haar eigenlijk meer aan dan mij.”Hij ging naar eene kleine verlakte tafel, waarop een keurig bewerkt, langwerpig doosje stond. Maar toen hij op het punt stond het te openen, trok hij zijne hand terug.»Wat zeide ze in haar laatsten brief?” mompelde hij.En in plaats van het deksel der doos te openen, drukte hij op een veer aan een der zijden.Terstond hoorde men het geluid eener zachte stem:»Mijn lieve oudste broeder, ben ik u niet als de Meihoua-bloem in de eerste maan, als de abrikozen-bloesem in de tweede, als de bloem der perzik in de derde! Mijn hart van juweel, ik zend u duizend, tienduizend groeten!”...Het was eene jeugdige vrouwenstem, wier teedere woorden door den phonograaf herhaald werden.»Arme kleine jongste zuster!” zeide Kin-Fo.Daarna opende hij het doosje, nam er de papierstrook met streepjes en deukjes uit, die het geluid der afwezige stem weergegeven had, en plaatste er een ander stuk geprepareerd papier in.De phonograaf was reeds zoo volmaakt dat men slechts hardop behoefde te spreken om indrukken in het vlies te maken, terwijl de rol, die door een horloge-veer in beweging gebracht werd, de woorden op het geprepareerde papier aan het toestel aanteekende.Kin-Fo sprak ongeveer eene minuut. Aan zijne stem, kalm als altijd, kon men niet hooren onder welken indruk, van vreugde of van droefheid, hij zijne gedachten in woorden bracht.Drie of vier zinnen, meer niet, ziedaar alles wat Kin-Fo sprak. Daarop deed hij den phonograaf stilstaan en nam er het papier uit, waarop de naald, door het vlies in beweging gebracht, eenige strepen en indrukken had gemaakt die de gesproken woorden konden weergeven. Hij sloot dit papier in eene enveloppe die hij verzegelde en waarop hij van rechts naar links het volgende adres schreef:MevrouwLé-ou.Avenue Cha-Coua.Peking.Een druk op den knop der electrische schel deed spoedig den dienstbode verschijnen, die met de zorg voor de correspondentie belast was, en terstond werd de brief naar het postkantoor gebracht.Een uur later lag Kin-Fo gerust te slapen met zijn »tchou-fou-jen” in zijne armen, een soort van kussen van gevlochten bamboes, dat in de Chineesche bedden eene gematigde temperatuur onderhoudt, volstrekt niet te versmaden in die warme streken.V.WaarinLé-oueen brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.»Heb je nog geen brief voor mij?”»Wel neen, mevrouw!”»Wat valt de tijd mij van daag lang, moedertje!” Dit zeide de bekoorlijke Lé-ou dien dag reeds voor den tienden keer in het boudoir van hare in de avenue Cha-Coua te Peking gelegen woning. Het »moedertje” dat haar antwoordde en waaraan zij dien naam gaf overeenkomstig het Chineesche gebruik waar het dienstboden van zekeren leeftijd geldt, was de knorrige en onaangename juffrouw Nan.Lé-ou was op achttienjarigen leeftijd gehuwd met een letterkundige van den eersten rang, die aan het beroemdeSse-Khou-Tsuane-Choumedewerkte1. Deze geleerde heer was meer dan dubbel zoo oud als zij en stierf drie jaar na de voltrekking van het huwelijk.De jonge weduwe stond dus, nog geen een-en-twintig jaar oud, alleen op de wereld. Kin-Fo zag haar op een reis die hem omstreeks dezen tijd te Peking bracht. Wang kende haar van vroeger en had de aandacht van zijn onverschilligen leerling op deze bekoorlijke verschijning gevestigd. Toen was langzamerhand bij Kin-Fo het denkbeeld gerijpt om eene afwisseling in zijne tot nog toe gevolgde levenswijze te brengen door een huwelijk aan te gaan met de schoone weduwe en Lé-ou was niet onverschillig voor het voorstel dat haar gedaan werd. En thans zou het huwelijk, zeer tot genoegen van Wang, gesloten worden, zoodra Kin-Fo, na te Shang-Haï de noodige beschikkingen gemaakt te hebben, te Peking teruggekeerd was.In den regel hertrouwen weduwen niet in het Hemelsche rijk. Niet dat zij daar zelf iets tegen zouden hebben—evenmin als hare lotgenooten in westersche landen—maar omdat niemand haar vraagt. Als Kin-Fo eene uitzondering maakte op dezen regel, dan bewees dit alleen dat Kin-Fo een zonderling was. Lé-ou zou door haar tweede huwelijk wel het recht verbeuren om onder de »paé-lous” door te gaan, de eerebogen die de Keizer somtijds doet oprichten voor vrouwen die zich onderscheiden hebben door getrouwheid aan haren overleden gemaal; zooals bijvoorbeeld de weduwe Soung, die het graf van haren echtgenoot niet wilde verlaten, de weduwe Koung Kiang, die zich een arm afhakte, de schoone weduwe Yen-Tchiang,die haar gelaat verminkte ten teeken van rouw. Maar Lé-ou was twintig jaar en niet zoo eerzuchtig. Zij zou dus weder dat leven van gehoorzaamheid gaan leiden, dat de vrouw in eene Chineesche huishouding beschoren is, niet meer over dingen spreken die buiten het huis voorvallen, de voorschriften van het boekLe-nunover de huiselijke deugden, en van het boekNei-tse-pienover de plichten van het huwelijk opvolgen en weder die achting genieten, welke men in de hoogere Chineesche kringen voor de vrouwen koestert; want daar is de vrouw volstrekt geen slavin, zooals men gewoonlijk gelooft. Lé-ou was dus zeer ingenomen met het denkbeeld; zij was verstandig en goed onderwezen, zij wist welke plaats haar wachtte in het huis van den schatrijken maar zich steeds vervelenden Kin-Fo en voelde zich tot hem aangetrokken, ook door het denkbeeld dat zij hem zou kunnen bewijzen dat men op de wereld wel degelijk gelukkig kan zijn.De geleerde had zijne jonge weduwe goed verzorgd achtergelaten, doch meer ook niet. Haar woning in de avenue Cha-Coua was dus zeer gewoon. De onhebbelijke Nan was de eenige dienstbode die zij hield, doch Lé-ou was aan hare slechte manieren gewend en stoorde er zich niet aan, ofschoon als regel de Chineesche dienstboden niet met de gebreken van Nan behept zijn.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.De schoone Lé-ou vertoefde bij voorkeur in haar boudoir, dat zeer eenvoudig gemeubeld was, als men de kostbare geschenken uitzondert, die Kin-Fo haar in de beide laatste maanden had gezonden. Aan den muur hingen eenige schilderijen, waaronder een meesterstuk van den ouden schilder Huan-Tse Nen2, dat de aandacht van kenners zou getrokken hebben, te midden van ettelijke echt chineesche aquarellen met groene paarden, violetkleurige honden en blauwe boomen van den een of anderen modernen kladschilder. Op eene verlakte tafel lagen, als groote kapellen met uitgespreide vleugels, de waaiers, die afkomstig waren van de beroemde school van Swatow. Porceleinen hangers prijkten met elegante festoenenvan kunstbloemen, die zoo keurig gemaakt worden uit het merg der »Arabia papyritera” van het eiland Formosa en die in frischheid wedijverden met de witte waterleliën, de gele goudsbloemenen de roode Japansche lelies, die in fraai gesneden houten bakken stonden. Over het geheel wierp de zon, door de gevlochten bamboezen jalousieën voor de vensters, die als een zeef de grove stralen er buiten sloten, slechts een getemperd licht. De eigenaardige pronk van het boudoir werd voltooid door een prachtig vuurscherm, kunstig samengesteld uit sperwerveeren, die zoo geschikt waren dat de vlekken eene groote pioenroos vormden—zooals men weet het zinnebeeld der schoonheid in het Hemelsche Rijk;—door twee volières in den vorm van pagoden, waarin de veelkleurige vogels van het oosten hetzelfde verrassende effect deden als de gekleurde glaasjes in een kaleidoscoop;—door eenige aeolische »tié-maols”, waarvan de glazen balletjes door hunne onderlinge aanraking, als zij door den wind bewogen werden, steeds afwisselende harmonische accoorden aangaven;—kortom door allerlei kostbare kleinigheden, waaraan eene vriendelijke gedachte aan den afwezigen vriend verbonden was, die sedert eenigen tijd Shang-Haï als het ware geplunderd had om de jonge vrouw verrassingen te kunnen bezorgen.»Nog geen brief, Nan?”»Wel neen, mevrouw, nog niet!”’t Was een schoone vrouw, die jonge Lé-ou, zelfs voor oogen die aanEuropeescheschoonheden gewoon zijn. Haar teint was niet geel maar blank, hare oogen liepen bij de slapen slechts nauw merkbaar iets naar de hoogte, in hare zwarte haren waren met groene gitten eenige perzikkenbloesems vastgestoken, hare tanden waren klein en blank, hare wenkbrauwen slechts even met wat Oost-Indischen inkt aangestreken. Zij gebruikte geen blanketsel of poudre-de-riz voor hare wangen of karmijn voor haar bovenlip of een der andere kunstmiddelen bij Chineesche schoonen in gebruik en waarvoor het keizerlijke hof jaarlijks alleen tien millioen sapeken uitgeeft. De jonge vrouw kon die kunstmiddelen ontberen. Zij verliet hare woning in Cha-Coua slechts hoogst zelden en had dus dat masker niet noodig waar de andere vrouwen niet buiten kunnen, zoodra zij zich in het openbaar vertoonen.Wat het toilet van Lé-ou betreft, men kan zich niets eenvoudigers of eleganters voorstellen. Een lang overkleed met vier openingen met breed galon geboord; daaronder een geplooide rok; op haar borst de vierkante borstlap, omzet met soutache, waardoor zich gouddraad slingerde; een wijde pantalon om de enkels sluitende en daar nog iets van de nankin zijden kousjes zichtbaar latende, terwijl hare voeten in fraaiepantoffelsstaken. Meer had de jeugdige weduwe niet noodig om zeer bekoorlijk te zijn; alleen moet er nog bijgevoegd worden, dat hare handen fijn en blank waren en dat zij hare lange rose nagels beschermde door platte zilveren ringen, welke zij om de vingertoppen droeg en die zeer fijn bewerkt waren.En hare voeten? Wel, hare voeten waren klein, doch niet alseen gevolg van die barbaarsche gewoonte om ze te verminken, eene gewoonte die meer en meer verloren gaat, maar omdat de natuur ze haar klein geschonken had. Het bedoelde gebruik is omstreeks zeven eeuwen geleden in zwang gekomen en dankt waarschijnlijk zijn ontstaan aan eene prinses die zelve een lichaamsgebrek had. De eenvoudigste bewerking is, dat op zeer jeugdigen leeftijd deteenenonder den bal der voet vastgebonden worden, terwijl de hiel vrij blijft; zoodoende wordt de voet een soort van kegel en het loopen zeer bemoeilijkt. Gelukkig gaat dit meer en meer uit de mode sedert den inval der Tartaren en van de tien Chineesche vrouwen zijn er tegenwoordig geen drie meer, die tengevolge van de in hare jeugd ondergane bewerking thans aan de voeten verminkt zijn.»Ermoetvan daag een brief komen!” herhaalde Lé-ou.»Ga nog eens kijken, moedertje!”»Er is er geen, er valt niets te kijken!” antwoordde juffrouw Nan zeer oneerbiedig, terwijl zij brommende de kamer uitging.Lé-ou wilde nu door aan het werk te gaan haren gedachten een anderen loop geven. Zij waren echter weer dadelijk met Kin-Fo vervuld, want het werk dat zij opnam bestond uit een paar voor hem bestemde pantoffels, die in China altijd door de vrouw des huizes gemaakt worden. Zij stond weder op, nam een paar meloenpitten uit een bonbondoosje, kraakte die tusschen hare fijne tanden en nam een boek, deNushun, een boek vol goede lessen waarvan elke brave vrouw hare dagelijksche lectuur behoort te maken.»Even als de lente het beste jaargetijde is voor den veldarbeid, is de ochtendstond het beste gedeelte van den dag.Sta vroeg op en geef niet toe aan de verlokkingen van den slaap.Zie uwe moerbeziënboomen na en uw vlas.Spin uwe zijde en uw katoen.De deugd der vrouw bestaat in arbeidzaamheid en zuinigheid.De buren zullen u prijzen....”Het boek viel weder dicht. Lé-ou dacht zelfs niet aan hetgeen zij las.»Waar is hij?” vroeg zij zichzelve af. »Hij is zeker naar Canton gegaan! Is hij al uit Shang-Haï terug? Wanneer komt hij te Peking aan? Heeft hij eene goede reis gehad? Moge de godin Koanine hem nabij zijn!”Aldus peinsde de jeugdige weduwe in haar onrust. Vervolgens dwaalden hare oogen naar een tafelkleed, zeer kunstig samengesteld uit duizenden kleine stukjes, een soort van mozaïek van doek naar Portugeeschen trant bewerkt, een eend met hare jongen voorstellende als het zinnebeeld der trouw. Daarna trad zij op een der bloembakjes toe en plukte er in het wilde een bloem uit.»Ach!” sprak zij, »’t is geen bloem van den groenen wilg, het zinnebeeld der lente en der vreugde! ’t Is een goudsbloem, het beeld van den herfst en de droefheid.”Zij wilde zich verzetten tegen den angst die zich thans meer en meer van haar meester maakte. Daar was haar luit; hare vingers gleden over de snaren, hare stem neuriede de eerste woorden van het lied der »Ineen gesloten handen”, maar zij kon niet voortgaan.»Vroeger kwamen zijn brieven altijd geregeld,” dacht zij, »en toch was ik toen reeds ongeduldig! Hoe verslond ik ze altijd met de oogen! Of in plaats van zijn schrift ontving ik zijn eigen stem, die mij door het instrument daar ginds overgebracht werd!”Lé-ou zag naar den phonograaf, die op een verlakt dientafeltje stond en volkomen gelijk was aan dien van Kin-Fo te Shang-Haï. Beiden konden daardoor dus met elkander spreken, of liever elkanders stem hooren, hoe groot ook de afstand was die hen scheidde... Maar heden, evenals gisteren en eergisteren, zweeg het instrument en bracht het de gedachten van den afwezigen vriend niet over.Op dit oogenblik trad haar dienstbode binnen. »Daar hebt u nu uw brief!” zeide zij, en vertrok weder, na Lé-ou eene gefrankeerde enveloppe ter hand gesteld te hebben.Op de lippen der jonge vrouw verscheen een glimlach en hare oogen werden verlevendigd. Zij scheurde snel het couvert open, zonder het eerst te bezien, zooals zij anders altijd deed....Er was geen brief in de enveloppe, maar een van die papiertjes met langwerpige strepen en indrukken, die, als zij in het phonografische toestel geplaatst worden, al de buigingen der menschelijke stem weergeven.»O, dat is mij nog aangenamer!” riep Lé-ou verheugd uit.»Ik zal hem nu ten minste ook hooren spreken.”Het papier werd op de daarvoor bestemde plaats gelegd en het instrument in beweging gebracht. Lé-ou, naderbij komende, hoorde eene bekende stem, die deze woorden tot haar sprak:»Liefste jongste zuster, het verderf heeft mijne rijkdommen vernietigd, even als de herfstwind de bladeren der boomen verspreidt! Ik wil u niet ongelukkig maken door u in mijn ongeluk te doen deelen! Vergeet hem die door tienduizend rampen getroffen is!»Uw troostelooze Kin-Fo.”Welk een slag voor de jonge vrouw! Een leven nog bitterder dan de bittere gentiaan zou nu haar deel worden. Ja, de wind veegde haar laatste hoop weg met de fortuin van hem dien zij beminde! Was de liefde, die Kin-Fo voor haar koesterde, dan voor altijd verdwenen? Geloofde haar vriend dan alleen aan het geluk dat men voor geld koopen kan? Arme Lé-ou, zij geleek nu op een vlieger waarvan het touw gebroken is en die hulpeloos ter aarde stort.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.Nan werd geroepen en kwam binnen. Zij haalde hare schouders op en legde hare meesteres op haar »hang” neder. Maar ofschoon dit een van die eigenaardige kunstmatig verwarmde bedden was,hoe koud voelde zich de ongelukkige Lé-ou. Wat duurden de vijf waken van dezen slapeloozen nacht haar lang!1Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.2De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten.Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.VI.Waardoor bij den lezer waarschijnlijk de lust zal worden opgewekt om een kijkje te gaan nemen in de bureaux van »de Eeuw.”Den volgenden morgen verliet Kin-Fo, wiens minachting voor de dingen dezer wereld zich geen oogenblik verloochende, alleen zijne woning. Met zijn altijd kalmen stap daalde hij den rechteroever van de Kreek af. Op de houten brug gekomen, die de Engelsche concessie met de Amerikaansche verbindt, ging hij de rivier over en richtte zijne schreden naar een huis met een flink voorkomen, dat tusschen de kerk der zendelingen en het consulaat der Vereenigde Staten geplaatst was.In den gevel van dit gebouw was eene groote koperen plaat aangebracht, waarop in duidelijke zichtbare letters te lezen was:DE EEUW,Levensverzekeringsmaatschappij.Waarborgkapitaal twintig millioen dollars.Hoofdagent:William J. Bidulph.Kin-Fo duwde tegen de deur, waardoor tegelijkertijd eene tweede tochtdeur werd geopend en bevond zich in een bureau, ’t welk door eene eenvoudige balustrade ter halver manshoogte, in twee afdeelingen was gesplitst. Men zag er eenige kartonnen doozen, boeken met sluiting van nikkel, eene Amerikaansche kas met geheime sluiting, twee of drie tafels, waaraan de ambtenaren, aan het agentschap verbonden, werkzaam waren, en eene groote secretaire, speciaal ten dienste van mijnheer William J. Bidulph. Dat was het meubilair van het vertrek, ’t welk geheel en al tehuis behoorde in eene woning in Broadway en niet in een gebouw, aan de oevers der Wou-Sung opgericht.William J. Bidulph was de hoofdagent in China van de verzekeringsmaatschappij tegen brand en op het leven, welker zetel te Chicago gevestigd was.De Eeuw—een goede naam, die de klanten moest trekken—de Eeuwdie in de Vereenigde Staten algemeen bekend is, bezat hulpkantoren en vertegenwoordigers in de vijf werelddeelen. Zij maakte uitstekende en groote zaken, dank zij hare statuten die zeer duidelijk en vrijgevig waren ingericht en die tegen alle nadeel en gevaar verzekerden.De Chineezen namen allengs de denkbeelden op die er in onzen tijd toe leiden om de kassen van deze maatschappijen te vullen. Een groot aantal gebouwen van het Hemelsche Rijk waren tegenbrand verzekerd en ook onder de contracten op het leven gesloten, kwam eene reeks van Chineesche namen voor. De plaat vande Eeuwnam reeds een plaatsje in onder de aankondigingen bij de poorten van Shang-Haï en was o. a. ook gehecht op de pilaren van de rijke yamen van Kin-Fo. Het was dus niet om zich tegen brandgevaar te verzekeren dat de leerling van Wang een bezoek kwam brengen aan den heer William J. Bidulph.»Is mijnheer Bidulph te huis?”vroeg hij bij het binnentreden.William J. Bidulph was daar »in persoon”, altijd ter beschikking van het publiek. Hij was een vijftiger, netjes in ’t zwart, gekleede jas, witte das, volle baard zonder knevels, een echt Amerikaansch voorkomen.»Met wien heb ik de eer te spreken!” vroeg William J. Bidulph.»Ik ben Kin-Fo van Shang-Haï.”»Mijnheer Kin-Fo!... een der verzekerden bij de maatschappijde Eeuw... nommer van het huis... zeven en twintig duizend tweehonderd....”»Dezelfde.”»Mag ik weten mijnheer, waarmede ik u van dienst kan zijn?”»Ik zou u gaarne alleen spreken”, antwoordde Kin-Fo.Het gesprek tusschen beide personen liep zeer gemakkelijk, daar William J. Bidulph even goed Chineesch sprak als Kin-Fo Engelsch.De rijke cliënt werd dus met den eerbied, hem verschuldigd, in een kabinetje gelaten, dat met dikke tapijten was behangen en met dubbele deuren gesloten; men had daar eene samenzwering kunnen beramen tot omverwerping van de dynastie der Tings, zonder dat ook de fijnst geslepene der spionnen van het Hemelsche Rijk er iets van bespeurde.»Mijnheer”, sprak Kin-Fo, zoodra hij in een schommelstoel voor een met gas verwarmden haard gezeten was, »ik wenschte bij uw maatschappij een verzekering te sluiten op mijn leven, waarvan ik u het bedrag zoo aanstonds zal opgeven.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »niets is eenvoudiger. Twee handteekeningen, de uwe en de mijne, onder een polis en de verzekering is gereed, na eenige voorafgaande formaliteiten. Maar mijnheer.... vergun mij ééne vraag,—u koestert dus den wensch om op hoogen ouderdom te sterven, een zeer billijke begeerte trouwens?”»Hoe zoo?” vroeg Kin-Fo. »Ik meende integendeel, dat de verzekering op het leven in den regel een voorzorgsmaatregel was bij een te vroegtijdigen dood...”»O, mijnheer”, riep William J. Bidulph, zoo ernstig mogelijk uit, »deze vrees komt nooit voor bij hen, die zich inde Eeuwverzekeren. De naam der maatschappij wijst het reeds uit. Die zich bij ons verzekert, reikt zichzelf een brevet voor een lang leven uit!Ik vraag u verschooning, maar het is zeldzaam, dat onze verzekerden korter dan een eeuw leven..., zeldzaam..., zeer zeldzaam!... Wij moeten hen in hun eigen belang het leven ontrukken! Wij maken dan ook prachtige zaken! Ik verzeker u mijnheer, dat als ge u zelf bijde Eeuwverzekert, u zoo goed als zeker kunt zijn minstens honderd jaar oud te worden!”»Zoo!” was alles wat Kin-Fo zeide, terwijl hij zijn kouden blik op William J. Bidulph vestigde.De hoofdagent keek zoo ernstig als een minister en zag er volstrekt niet uit of hij gekscheerde.»Hoe dit zij,” hernam Kin-Fo, »ik wil mijn leven verzekeren voor twee honderd duizend dollars.”»U zegt een kapitaal van twee honderd duizend dollars,” antwoordde William J. Bidulph en schreef het cijfer in een zakboekje, zonder ook de minste verrassing te doen blijken over het buitengewoon hooge bedrag.»Ge weet,”voegde hij er bij, »dat de verzekering van nul of geener waarde is en dat alle bedragen die gestort zijn, het eigendom blijven van de maatschappij, als de betrokken persoon het leven verliest door tusschenkomst van hem of haar, ten wiens behoeve het bedrag wordt verzekerd?”»Het is mij bekend.”»En voor welke gevaren wenscht ge u te verzekeren mijn waarde heer?”»Voor alle.”»De gevaren te land en ter zee, binnen en buiten de grenzen van het Hemelsche Rijk?”»Ja.”»De gevaren bij rechterlijke veroordeeling?”»Ja.”»De gevaren bij tweegevecht?”»Ja.”»De gevaren in militairen dienst?”»Ja.”»Dan zal het bedrag vrij hoog zijn.”»Ik zal betalen wat vereischt wordt.”»Goed.”»Maar,”voegde Kin-Fo er bij, »er is nog een ander gevaar, waarvan u niet spreekt.”»Welk gevaar?”»Zelfmoord. Ik meende dat deEeuwook verzekerde tegen zelfmoord?”»Wel zeker, mijnheer, wel zeker,”antwoordde William J. Bidulph, zich de handen wrijvende. »Dit is zelfs een bijzondere goede bron van inkomsten voor ons! U begrijpt dat onze cliënten in den regelmenschen zijn die aan het leven hechten en dat zij, die hun leven uit overdreven voorzorg tegen zelfmoord verzekeren, zich nimmer dooden.”Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.»Dat doet er niet toe”, antwoordde Kin-Fo. »Ik wensch om persoonlijke redenen ook de kans van zelfmoord te verzekeren.”»Zooals u verkiest; maar de premie zal zeer hoog zijn.”»Ik herhaal dat ik het bedrag zal betalen.”»Begrepen.—Laat ons kortelijk herhalen”, sprak William J.Bidulph, terwijl hij voortging met in zijn zakboekje aanteekeningen te maken, »gevaren ter zee, op reis, voor zelfmoord....”»Hoeveel bedraagt de premie die ik dan moet betalen?” vroeg Kin-Fo.»Mijn waarde heer”, antwoordde de hoofdagent, »onze premiën zijn met een wiskundige zekerheid berekend, die de maatschappij tot eer verstrekt. Zij berusten niet meer, zooals vroeger op de tafels van Deparcieux.... Kent u Deparcieux?”»Ik ken Deparcieux niet.”»’t Is een door en door knap statisticus, maar zeer oud.... zoo oud reeds dat hij dood is. Toen hij zijn beroemde tafels vaststelde, die nog aan de meeste Europeesche, zeer achterlijke maatschappijen ten grondslag strekken, was de gemiddelde levensduur lager dan tegenwoordig, dank zij den vooruitgang in alle dingen. Wij gronden onze berekeningen op een verhoogden levensduur, en dus zijn zij voordeeliger voor den verzekerde, daar hij minder betaalt en kans heeft op langer leven....”»Hoe hoog is het bedrag van de premie die ik betalen moet?” viel Kin-Fo den ijverigen agent, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om zijne maatschappijde Eeuwop te hemelen, in de rede.»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »ik moet de onbescheidenheid begaan u te vragen hoe oud u zijt?”»Een en dertig jaar.”»Welnu, op een en dertigjarigen leeftijd zoudt u, als het alleen de gewone verzekering gold, bij iedere maatschappij twee en drie en tachtig honderdsten percent moeten betalen. Maar bijde Eeuwis het slechts twee en zeventig honderdste, ’t geen voor een kapitaal van tweehonderdduizend dollars, een premie geeft van vijfduizend vierhonderd dollars.”»En onder de voorwaarden, die ik wensch?” vroeg Kin-Fo.»Daaronder begrepen alle kansen, ook de zelfmoord?”»De zelfmoord vooral.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph zoo beleefd mogelijk, nadat hij een tabel in zijn zakboekje gedrukt, had nageslagen, »wij kunnen de premie niet lager stellen dan vijf en twintig percent.”»Hoeveel beloopt dat?”»Vijftig duizend dollars.”»En hoe is de storting der premie geregeld?”»Of jaarlijks, of per maand, dat staat aan de keuze van den verzekerde.”»Dit zou dus voor de twee eerste maanden bedragen?”»Acht duizend drie honderd twee en dertig dollars, die, als zij heden—30 April—gestort werden, mijn waarde heer, ter verzekering zouden strekken tot 30 Juni aanstaande.”»Mijnheer”, antwoordde Kin-Fo, »uw voorwaarden komen mij billijk voor. Hier is het bedrag voor de twee eerste maanden van de premie.”En hij haalde een bundeltje papieren dollars uit den zak en legde dat op tafel.»Goed.... mijnheer.... zeer goed!” antwoordde William J. Bidulph. »Maar voor de polis geteekend wordt, moet er nog een formaliteit vervuld worden.”»Welke?”»De geneesheer van de maatschappij moet u een bezoek brengen.”»Waartoe dient dit bezoek?”»Om te constateeren dat u goed gezond zijt, dat u niet lijdt aan een of andere ziekte of een organisch gebrek waardoor uw leven meer speciaal gevaar loopt kortom dat u ons den waarborg geeft van een lang leven.”»Waartoe moet dit dienen! ik verzeker mijn leven zelfs tegen tweegevecht en zelfmoord,” deed Kin-Fo opmerken.»Wel, mijn beste heer,” antwoordde William J. Bidulph, altijd glimlachend, »een ziekte waarvan u de kiem bij u draagt en die u in eenige maanden wegraapt, zou ons tweehonderdduizend dollars kosten!”»Maar als ik mij zelf van kant maakte, zou het u niet minder kosten, onderstel ik!”»Mijn waarde heer,” antwoordde de hoofdagent zoo vriendelijk mogelijk, terwijl hij de hand van Kin-Fo nam en daar zachtjes op tikte, »ik had reeds de eer u te zeggen dat vele van onze cliënten zich tegen zelfmoord verzekeren, maar zich nooit van kant maken. Daarbij komt dat wij het recht hebben hen te doen bewaken... natuurlijk, met de meeste bescheidenheid!”»Ah!” liet Kin-Fo hooren.»Dan moet ik er nog bijvoegen, dat, naar mijn eigen ondervinding te oordeelen, juist zij het zijn die het langst de premie betalen. Maar kom, laten we onder ons eens even nagaan om welke reden de rijke heer Kin-Fo zich zelf van kant zou maken?”»En waarom zou de rijke heer Kin-Fo zich zelf verzekeren?”»Wel,” antwoordde William J. Bidulph, »om de zekerheid te hebben dat hij zeer oud zal worden in zijn hoedanigheid als verzekerde vande Eeuw!”Er viel tegen den hoofdagent van de beroemde maatschappij niet te redeneeren. Zoo zeker was hij van alles wat hij zeide.»En”, voegde hij er bij, »ten bate van welken persoon zal deverzekering van twee honderd duizend dollars gesloten worden? Wie is de bevoordeelde?”»Er zijn twee bevoordeelden,” antwoordde Kin-Fo.»Beide voor de helft?”»Neen, niet voor gelijke deelen. De een voorvijftigduizend dollars, de ander voor honderd vijftig duizend.”»Wie voor vijftig duizend.”»Wang.”»De philosoof Wang?”»Dezelfde.”»En voor honderd vijftig duizend?”»Mevrouw Lé-ou te Peking.”»Te Peking,” zeide William J. Bidulph, de namen van de rechthebbenden in zijn zakboekje neerschrijvende. Vervolgens hernam hij:»Hoe oud is mevrouw Lé-ou?”»Een en twintig jaar,” antwoordde Kin-Fo.»Die jonge dame zal zeer oud zijn als zij het bedrag van het verzekerde kapitaal in handen krijgt!” liet de agent hooren.»En waarom als ik vragen mag?”»Wel, omdat u ouder zult worden dan honderd jaar, mijn beste heer. En hoe oud is de philosoof Wang?”»Vijf en vijftig jaar?”»Die goede mijnheer Wang kan er zeker van zijn dat hij nooit iets zal ontvangen.”»Dat zal nog te bezien staan, mijnheer!”»Mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph, »als ik op vijf en vijftigjarigen leeftijd de erfgenaam werd van een man van een en dertig die honderd jaar oud zal worden, dan zou ik niet zoo onnoozel zijn om op mijn erfdeel te rekenen.”»Uw dienaar, mijnheer,” zeide Kin-Fo, zich naar de deur van het kabinet begevende.»Aangenaam kennis gemaakt te hebben, mijnheer!” antwoordde de deftige William J. Bidulph, en boog voor den nieuwen cliënt vande Eeuw.Den volgenden dag bracht de geneesheer het voorgeschreven bezoek aan Kin-Fo. »Een ijzeren gestel, stalen spieren, longen als blaasbalgen,” las men in het rapport. Er stond dus niets meer in den weg om het contract aan te gaan. De polis werd daarop geteekend door Kin-Fo, ten voordeele der jeugdige weduwe en van den philosoof Wang, door William J. Bidulph, als vertegenwoordiger der maatschappij.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.Noch Lé-ou noch Wang mochten, behoudens onvoorziene omstandigheden, ooit vernemen hetgeen Kin-Fo ten hunnen behoeve gedaan had, vóór den dag waarop deEeuwverplicht zou wordenhet kapitaal uit te keeren, hun door de edelmoedigheid van den ex-millionnair verzekerd.

IV.Waarin Kin-Fo een gewichtigen brief ontvangt, die al acht dagen eerder had moeten bezorgd worden.Een yamen bestaat uit een aantal verschillende gebouwen langs evenwijdige lijnen gerangschikt en die door een andere lijn van kiosken en paviljoenen loodrecht gesneden wordt. Meestal wordt de yamen bewoond door mandarijnen van hoogen rang en behoort dan den keizer toe: maar ook den rijken bewoners van het HemelscheRijk is het vergund yamens in eigendom te bezitten, zoodat dan ook de vermogende Kin-Fo een dezer weelderige hotels bewoonde.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Wang en zijn kweekeling bleven bij de hoofdpoort in de uitgestrekte omheining, die de verschillende gebouwen van de yamen, hare tuinen en binnenplaatsen omgaf, staan.Ware zij, inplaats van de woning van een eenvoudigen particulier, die van een mandarijn-magistraat geweest, dan zou onder de fraai uitgesneden en beschilderde luifel der poort dadelijk een groote trom in ’t oog gevallen zijn. Op die trom zouden dan dag en nacht diegenen zijner onderhoorigen hebben komen slaan, die recht hadden willen inroepen. Maar inplaats van die »klachtentrom”, versierden groote porceleinen pullen den ingang der yamen, en bevatten koude thee, die door de zorg van den hofmeester steeds vernieuwd werd. Deze pullen stonden ter beschikking van de voorbijgangers, eene edelmoedigheid, die Kin-Fo eer aandeed. Ook was hij zeer gezien, zooals men zeide, bij »zijne buren uit het Oosten en het Westen.”Nauwelijks had de meester zich vertoond of al de huisvrienden snelden naar de poort om hem te ontvangen. Al de lieden die tot eene deftige Chineesche huishouding behooren, als kamerdienaars, voetknechten, portiers, het personeel der draagstoelen, palfreniers, koetsiers, bedienden, nachtwakers, koks, stonden in gelid geschaard onder de bevelen van den hofmeester. Behalve deze waren er nog een tiental koelies, die, voor het ruwe werk bij de maand gehuurd, zich wat achteraf hielden.De hofmeester verwelkomde den heer des huizes. Deze maakte nauwlijks eene beweging met de hand en schreed snel voorbij.»Soun?” zei hij alleen.»Soun!” antwoordde Wang glimlachend. »Als Soun er was, zou ’t Soun niet meer zijn!”»Waar is Soun?” zei Kin-Fo nogmaals.De hofmeester moest bekennen, dat hij, noch iemand wist waar Soun was.Nu was Soun niets meer of minder dan de eerste kamerdienaar, speciaal aan den persoon van Kin-Fo verbonden en die volstrekt niet door hem gemist kon worden.Soun was dus zeker een voortreffelijke bediende? Neen, ’t was onmogelijk slechter zijn dienst te verrichten. Hij was verstrooid, onsamenhangend, onhandig in zijn doen en spreken, een echte lekkerbek, een beetje bang van aard, een ware tochtscherm-Chinees, maar getrouw overigens en de eenige die bij zekere gelegenheden eenigen invloed op zijn meester had. Kin-Fo kon zich twintig maal op een dag boos maken op Soun en zoo hij hem slechts tien maal strafte, dan was het eene overwinning behaald op zijne gewone lichtgeraaktheid. Men ziet, die Soun was een hygieenische bediende.En had Soun nu iets gedaan dat niet in den haak was, dan voorkwam hij zijn meester en vroeg, evenals de meeste Chineeschebedienden, uit eigen beweging om gestraft te worden, ’t geen hem dan ook niet bespaard werd, want als hagel vielen de rottingslagen dan op zijne schouders, waarover Soun zich evenwel niet veel bekreunde. Doch, waarover hij zich oneindig veel gevoeliger betoonde, dat waren de telkens herhaalde verkortingen, die Kin-Fo den gevlochten staart die hem op den rug hing, liet ondergaan, zoodra er sprake was van de een of andere ernstige overtreding.Niemand zal wel onbekend zijn met het groote gewicht dat de Chinees aan dit zonderlinge aanhangsel hecht. De eerste straf die den misdadiger wordt opgelegd, is het verlies van zijn staart! ’t Is een schande voor zijn gansche leven! De ongelukkige knecht vreesde dan ook niets zoo zeer dan veroordeeld te worden er een stukje van te verliezen. Voor vier jaren nog toen Soun in dienst bij Kin-Fo trad, had zijn staart—een der schoonste van het Hemelsche Rijk,—eene lengte van een meter vijf en twintig, terwijl er thans, helaas! niets meer van overbleef dan zeven en vijftig centimeters.Ging dat zoo voort, dan was Soun binnen twee jaar heelemaal kaal!Wang en Kin-Fo gingen daarop, eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel, den tuin door, welks boomen meerendeels in aarden potten geplant, en op verrassende, maar betreurenswaardige wijze besnoeid, allerlei fantastische diergestalten te zien gaven. Vervolgens liepen zij het bassin langs, dat met goudvisschen en roodvisschen gevuld was en welks helder water bijna verborgen was onder de groote bleekroode bloemen van de nelumbo, de schoonste waterlelie uit het Bloemenrijk. Zij bogen het hoofd, toen zij een soort van hieroglyphisch viervoetig dier voorbij kwamen, dat in harde kleuren op een daar aanwezigen muur was geschilderd en een soort van symbolisch fresco scheen te zijn, en naderden daarop de deur der voornaamste woning van de yamen.Het was een gebouw met eene verdieping, geplaatst op een terras, ’t welk men langs een marmeren trap van zes treden bereikte. Er waren bij wijze van luifels schermen van bamboes voor de deuren en vensters aangebracht, waardoor de reeds buitengewone hitte dragelijk werd gemaakt en de koelte in ’t gebouw behouden. Het platte dak vormde een contrast met de fantastische bedekking der paviljoens, die hier en daar in de yamen verspreid lagen en welks kanteelen, veelkleurige pannen en in fijne arabesken uitgesneden steenen een aangenamen aanblik opleverden.Binnen gekomen bespeurde men, behalve de vertrekken in ’t bijzonder bestemd voor Wang en Kin-Fo, niets anders dan salons, omgeven door kabinetjes, welke afgescheiden waren door doorschijnende voorhangsels, waarop guirlandes van bloemen waren aangebracht, of wel plaatjes met zedekundige spreuken, waarop de bewoners van het Hemelsche rijk niet zuinig zijn. Overal stonden zonderling versierde zetels van marmer, porcelein of hout, enbovendien een dozijn kussens wier mollige zachtheid meer tot zitten uitlokte dan de hardere zetels; overal hingen lampen of wel lantaarns van verschillenden vorm met zacht gekleurde glazen en versierd met eikels of wel met franjes en kwastjes als aan het dekkleed van een Spaansch muildier gevonden worden; overal vond men ook kleine thee-tafeltjes, »tcha-ki” geheeten, die in een Chineesch huishouden niet mogen ontbreken. Men vond er voorts allerlei ciseleer-werk van ivoor of schildpad, bronzen voorwerpen in niello-werk, wierookschaaltjes, verlakte voorwerpen met gouddraad en relief versierd, andere van melkwit of smaragd groen nephriet, ronde of prisma-vormige vaasjes van de dynastie der Mings en der Tsings, nog zeldzamer porceleinen beeldjes van de dynastie der Yens, kopjes met doorschijnend rose en geel gekleurd email bedekt, van welke bewerking het geheim verloren is gegaan; te veel om op te noemen. Deze weelderig ingerichte woning bood alles aan wat Chineesche fantasie, gepaard aan Europeesch confort, kon verschaffen.Kin-Fo was dan ook—ieder zeide het en zijn smaak bewees het—een man van den vooruitgang. Iedere nieuwere uitvinding van het westen was hij bereid over te nemen. Hij behoorde tot die—nog te zeldzame—categorie van zonen van het Hemelsche rijk, die dwepen met de physische en chemische onderzoekingen.Hij was dan ook niet een der barbaren die de eerste telegraafdraden doorsneden, welke de firma Reynoldt tot Wousung wenschte te doen loopen om spoedig de aankomst te vernemen van de Engelsche of Amerikaansche mail, en hij moest evenmin gerekend worden onder die achterlijke mandarijnen welke weigerden om den onderzeeschen kabel van Shang-Haï naar Hong-Kong op het grondgebied der laatstgenoemde eilanden te bevestigen, en de telegrafisten dwongen dien op een schip dat op stroom lag, vast te maken.Neen, Kin-Fo behoorde tot die Chineezen welke het met genoegen hadden gezien dat de regeering, onder toezicht van Fransche ingenieurs, arsenalen en werven te Fou-Chao had gesticht. Ook had hij, en dit uit een zuiver nationaal oogpunt, aandeelen in de Chineesche stoombooten die den dienst verrichten tusschen Tien-Sin en Shang-Haï en was hij betrokken bij de snelvarende vaartuigen die op den tocht van Singapore drie of vier dagen op de Engelsche mail winnen.De vorderingen der wetenschap waren zelfs tot in zijne huiselijke omgeving toegepast. De verschillende gebouwen van zijn yamen waren door telefoons verbonden en electrische schellen vond men er in onderscheiden kamers. In het koude seizoen legde hij vuur aan en verwarmde zich, vrij wat verstandiger dan zijne landgenooten die onder hunne vier- of vijfdubbele kleeding voor hunnen ledigen haard bevroren. Zijn huis was met gas verlicht evenals dat van den inspecteur-generaal der douanen te Peking, evenals dat van den schatrijken Yang, bijna uitsluitend eigenaar van de banken van leening in hetHemelsche Rijk! Eindelijk, het verouderde gebruik van het schrift in zijne intieme correspondentie moede, had de vooruitstrevende Kin-Fo—men zal het weldra zien—de phonograaf in gebruikgenomen, nauwelijks door Edison tot zijn laatsten graad van volkomenheid gebracht.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Men bespeurt uit een en ander dat de leerling van den philosoof Wang, zoowel wat het materieele leven betreft, als wat aangaat zucht naar kennis en wetenschap, alles bezat wat noodig was om gelukkig te wezen! En toch was hij het niet! Hij had Soun om zijne dagelijksche apathie te verdrijven, en zelfs Soun was niet voldoende om hem gelukkig te maken!’t Viel niet te loochenen dat Soun, die nooit daar was waar hij wezen moest, zich ook thans nergens liet zien. Hij had zich zeker een of ander zwaar vergrijp te verwijten, eenige onhandigheid, in ’t afzijn van zijn meester gegaan, en al vreesde hij niet voor zijn rug en schouders, die aan de rotting gewend waren, alles leidde er toe om te doen gelooven dat hij thans bevreesd was voor zijn staart.»Soun!” riep Kin-Fo, de vestibule binnentredende, waarop de salons ter rechter- en linkerzijde uitkwamen, op een toon van kwalijk bedwongen ongeduld.»Soun!” herhaalde Wang, wiens goede raadgevingen en vermaningen altijd zonder invloed op den voor verbetering onvatbaren knecht waren geweest.»Zoek Soun op en breng hem hier!” zeide Kin-Fo tot den hofmeester, die iedereen in ’t werk stelde om den niettevinden bediende te zoeken.Wang en Kin-Fo bleven alleen.»Ons verstand zegt ons,” sprak de philosoof, »dat een reiziger, te huis teruggekeerd, eenige rust moet nemen.”»Laat ons dan verstandig zijn!” was het eenvoudig antwoord van den leerling van Wang.En na den philosoof de hand gedrukt te hebben, begaf hij zich naar zijn vertrek, terwijl Wang zijne kamer binnentrad.Toen Kin-Fo alleen was, strekte hij zich op een van die zachte, mollige divans van Europeesch maaksel uit, van welks bewerking een Chineesch kamerbehanger of tapijtwerker geen denkbeeld heeft. Daar ging hij liggen droomen. Dacht hij aan zijn huwelijk met het beminnelijke en lieve meisje dat spoedig zijne levensgezellin zou zijn? Ja, en dat was niet te verwonderen als men bedenkt, dat hij haar den volgenden dag weder zou ontmoeten. Het bevallige wezen woonde niet te Shang-Haï, maar te Peking, en Kin-Fo overlegde bij zichzelf of het niet passend zou zijn haar tegelijk met het bericht van zijn terugkeer te Shang-Haï, te doen weten, dat hij spoedig in de hoofdstad van het Hemelsche rijk zou verschijnen. Het zou zelfs niet ongepast zijn eene zekere begeerte, eene lichte opwelling van ongeduld om haar weer te zien aan den dag te leggen. Ja zeker, hij hield werkelijk veel van haar! Wang had het hem volgens de meest onomstootelijke regels der logica aangetoond, en dit nieuweelement in zijn bestaan zou hem misschien kunnen helpen bij het zoeken naar het onbekende.... dat is te zeggen het geluk.... die.... dat.... waarvan....Kin-Fo droomde met gesloten oogen en hij zou geheel en al ingeslapen zijn als hij niet eene zekere kriebeling in zijn rechterhand gevoeld had.Zijne vingers sloten zich instinctmatig en omklemden een cylindervormig, knoestig voorwerp, van betamelijke dikte, dat zij meer gewend waren te hanteeren.Kin-Fo vergiste zich niet, het was een rotting dien men hem in de rechterhand had gestoken; op hetzelfde oogenblik hoorde men, op bedeesden toon, de volgende woorden:»Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo stond overeind en zwaaide, wat zeer natuurlijk was, den straffenden rotting heen en weer.Soun stond voor hem, half gebogen, in de houding van een patiënt die eene bewerking moet ondergaan. Met de eene hand leunde hij op het tapijt van de kamer, in de andere hield hij een brief.»Zoo, ben je daar eindelijk,” zei Kin-Fo.»Ai ai ya!” antwoordde Soun. »Ik had gedacht dat mijnheer eerst de derde wake zou terugkeeren! Als het mijnheer behaagt!”Kin-Fo gooide den rotting tegen den grond en Soun, hoe geel hij ook was, verbleekte!»Als je me zonder eenige verontschuldiging je rug aanbiedt,” sprak de meester, »dan heb je zeker wel wat meer verdiend! Wat is er gebeurd?”»Deze brief!...”»Spreek op!” riep Kin-Fo en greep den brief dien Soun hem aanbood.»Ik ben zoo onhandig geweest te vergeten hem u ter hand te stellen vóór uw vertrek naar Canton!”»Acht dagen te laat, schurk!”»Het is mijn schuld, mijnheer!”»Kom hier!”»Ik ben gelijk aan een arme krab zonder pooten, die niet vooruit kan komen!Ai ai ya”Dat was een wanhoopskreet. Kin-Fo had Soun bij zijn staart gegrepen en met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar had hij er het uiterste einde afgenomen.De arme krab scheen weder spoedig zijne pooten terug te krijgen, want hij was eensklaps opgevlogen, niet zonder eerst van het tapijt het stukje van zijn kostbaar aanhangsel opgeraapt te hebben.De staart van Soun was van zeven en vijftig tot vier en vijftig centimeter teruggebracht.Kin-Fo had zich na de strafoefening, die hij Soun had doen ondergaan, weder op zijn divan neergevleid en bekeek doodkalm den brief, die voor acht dagen was gekomen. Het hinderde hem minder dat de brief te laat in zijne handen was gekomen, dan wel dat Soun zich weder aan onachtzaamheid had schuldig gemaakt. Wat voor belang kon een brief hem inboezemen? Een brief kon alleen welkom zijn als hij hem eene ontroering bezorgde. Hij, Kin-Fo ontroerd!Hij bekeek den brief toch, maar verstrooid.De enveloppe van stevig linnen was aan de voor- en achterzijde van wijn- en chocolaad-kleurige postzegels voorzien. Onder het beeld—een manshoofd—bespeurde men de cijfers van twee en van »zes centen.”De brief kwam dus uit Amerika.»Wat nu!” dacht Kin-Fo de schouders ophalende,»een brief van mijn correspondent te San Francisco!”En hij wierp den brief in een hoek van den divan.Wat kan zijn correspondent hem voor gewichtigs hebben mee te deelen? Dat de stukken, die bijna geheel zijn fortuin uitmaakten, rustig sliepen in de kassen van de Centrale Californische bank, dat zijne actiën vijftien of twintig pct. waren gerezen, dat de dividenden die van het vorige jaar overschreden, enz. Eenige duizenden dollars meer of minder maakten hem koud noch warm.Toch nam Kin-Fo na eenige minuten den brief weer op en scheurde er werktuiglijk de enveloppe af; maar in plaats van hem te lezen keek hij naar de onderteekening.»Hij is van mijn correspondent,” zei hij, »het kan alleen over zaken zijn! Die kunnen tot morgen wachten!”En weder zou Kin-Fo den brief weggeworpen hebben als zijn oog niet toevallig was blijven rusten op een woord onder aan de tweede pagina, dat eenige malen onderschrapt was. Het was het woordPASSIEF, waarop de correspondent te San-Francisco de aandacht van zijn cliënt te Shang-Haï had willen vestigen.Kin-Fo nam daarop den brief en las dien van het begin tot het einde niet zonder eenige nieuwsgierigheid, iets wat van hem bepaald te verwonderen was.Zijne wenkbrauwen fronsten zich één oogenblik; maar een soort van minachtenden glimlach plooide zijne lippen toen hij de lezing ten einde had gebracht.Kin-Fo stond op, deed eenige stappen door zijn kamer en greep de spreekbuis, die hem in staat stelde zich met Wang te onderhouden zonder zich te vermoeien. Hij bracht zelfs het uiteinde aan zijn mond, om het waarschuwende fluitje te doen hooren, maar toen bedacht hij zich, liet de buis vallen en strekte zich opnieuw op zijn divan uit.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Poeh!” was al wat hij zeide, en zijne geheele persoonlijkheid sprak uit dat woord.»En zij!” mompelde hij. “Het gaat haar eigenlijk meer aan dan mij.”Hij ging naar eene kleine verlakte tafel, waarop een keurig bewerkt, langwerpig doosje stond. Maar toen hij op het punt stond het te openen, trok hij zijne hand terug.»Wat zeide ze in haar laatsten brief?” mompelde hij.En in plaats van het deksel der doos te openen, drukte hij op een veer aan een der zijden.Terstond hoorde men het geluid eener zachte stem:»Mijn lieve oudste broeder, ben ik u niet als de Meihoua-bloem in de eerste maan, als de abrikozen-bloesem in de tweede, als de bloem der perzik in de derde! Mijn hart van juweel, ik zend u duizend, tienduizend groeten!”...Het was eene jeugdige vrouwenstem, wier teedere woorden door den phonograaf herhaald werden.»Arme kleine jongste zuster!” zeide Kin-Fo.Daarna opende hij het doosje, nam er de papierstrook met streepjes en deukjes uit, die het geluid der afwezige stem weergegeven had, en plaatste er een ander stuk geprepareerd papier in.De phonograaf was reeds zoo volmaakt dat men slechts hardop behoefde te spreken om indrukken in het vlies te maken, terwijl de rol, die door een horloge-veer in beweging gebracht werd, de woorden op het geprepareerde papier aan het toestel aanteekende.Kin-Fo sprak ongeveer eene minuut. Aan zijne stem, kalm als altijd, kon men niet hooren onder welken indruk, van vreugde of van droefheid, hij zijne gedachten in woorden bracht.Drie of vier zinnen, meer niet, ziedaar alles wat Kin-Fo sprak. Daarop deed hij den phonograaf stilstaan en nam er het papier uit, waarop de naald, door het vlies in beweging gebracht, eenige strepen en indrukken had gemaakt die de gesproken woorden konden weergeven. Hij sloot dit papier in eene enveloppe die hij verzegelde en waarop hij van rechts naar links het volgende adres schreef:MevrouwLé-ou.Avenue Cha-Coua.Peking.Een druk op den knop der electrische schel deed spoedig den dienstbode verschijnen, die met de zorg voor de correspondentie belast was, en terstond werd de brief naar het postkantoor gebracht.Een uur later lag Kin-Fo gerust te slapen met zijn »tchou-fou-jen” in zijne armen, een soort van kussen van gevlochten bamboes, dat in de Chineesche bedden eene gematigde temperatuur onderhoudt, volstrekt niet te versmaden in die warme streken.

Waarin Kin-Fo een gewichtigen brief ontvangt, die al acht dagen eerder had moeten bezorgd worden.

Waarin Kin-Fo een gewichtigen brief ontvangt, die al acht dagen eerder had moeten bezorgd worden.

Een yamen bestaat uit een aantal verschillende gebouwen langs evenwijdige lijnen gerangschikt en die door een andere lijn van kiosken en paviljoenen loodrecht gesneden wordt. Meestal wordt de yamen bewoond door mandarijnen van hoogen rang en behoort dan den keizer toe: maar ook den rijken bewoners van het HemelscheRijk is het vergund yamens in eigendom te bezitten, zoodat dan ook de vermogende Kin-Fo een dezer weelderige hotels bewoonde.

Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.

Eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel. Bladz. 27.

Wang en zijn kweekeling bleven bij de hoofdpoort in de uitgestrekte omheining, die de verschillende gebouwen van de yamen, hare tuinen en binnenplaatsen omgaf, staan.

Ware zij, inplaats van de woning van een eenvoudigen particulier, die van een mandarijn-magistraat geweest, dan zou onder de fraai uitgesneden en beschilderde luifel der poort dadelijk een groote trom in ’t oog gevallen zijn. Op die trom zouden dan dag en nacht diegenen zijner onderhoorigen hebben komen slaan, die recht hadden willen inroepen. Maar inplaats van die »klachtentrom”, versierden groote porceleinen pullen den ingang der yamen, en bevatten koude thee, die door de zorg van den hofmeester steeds vernieuwd werd. Deze pullen stonden ter beschikking van de voorbijgangers, eene edelmoedigheid, die Kin-Fo eer aandeed. Ook was hij zeer gezien, zooals men zeide, bij »zijne buren uit het Oosten en het Westen.”

Nauwelijks had de meester zich vertoond of al de huisvrienden snelden naar de poort om hem te ontvangen. Al de lieden die tot eene deftige Chineesche huishouding behooren, als kamerdienaars, voetknechten, portiers, het personeel der draagstoelen, palfreniers, koetsiers, bedienden, nachtwakers, koks, stonden in gelid geschaard onder de bevelen van den hofmeester. Behalve deze waren er nog een tiental koelies, die, voor het ruwe werk bij de maand gehuurd, zich wat achteraf hielden.

De hofmeester verwelkomde den heer des huizes. Deze maakte nauwlijks eene beweging met de hand en schreed snel voorbij.

»Soun?” zei hij alleen.

»Soun!” antwoordde Wang glimlachend. »Als Soun er was, zou ’t Soun niet meer zijn!”

»Waar is Soun?” zei Kin-Fo nogmaals.

De hofmeester moest bekennen, dat hij, noch iemand wist waar Soun was.

Nu was Soun niets meer of minder dan de eerste kamerdienaar, speciaal aan den persoon van Kin-Fo verbonden en die volstrekt niet door hem gemist kon worden.

Soun was dus zeker een voortreffelijke bediende? Neen, ’t was onmogelijk slechter zijn dienst te verrichten. Hij was verstrooid, onsamenhangend, onhandig in zijn doen en spreken, een echte lekkerbek, een beetje bang van aard, een ware tochtscherm-Chinees, maar getrouw overigens en de eenige die bij zekere gelegenheden eenigen invloed op zijn meester had. Kin-Fo kon zich twintig maal op een dag boos maken op Soun en zoo hij hem slechts tien maal strafte, dan was het eene overwinning behaald op zijne gewone lichtgeraaktheid. Men ziet, die Soun was een hygieenische bediende.

En had Soun nu iets gedaan dat niet in den haak was, dan voorkwam hij zijn meester en vroeg, evenals de meeste Chineeschebedienden, uit eigen beweging om gestraft te worden, ’t geen hem dan ook niet bespaard werd, want als hagel vielen de rottingslagen dan op zijne schouders, waarover Soun zich evenwel niet veel bekreunde. Doch, waarover hij zich oneindig veel gevoeliger betoonde, dat waren de telkens herhaalde verkortingen, die Kin-Fo den gevlochten staart die hem op den rug hing, liet ondergaan, zoodra er sprake was van de een of andere ernstige overtreding.

Niemand zal wel onbekend zijn met het groote gewicht dat de Chinees aan dit zonderlinge aanhangsel hecht. De eerste straf die den misdadiger wordt opgelegd, is het verlies van zijn staart! ’t Is een schande voor zijn gansche leven! De ongelukkige knecht vreesde dan ook niets zoo zeer dan veroordeeld te worden er een stukje van te verliezen. Voor vier jaren nog toen Soun in dienst bij Kin-Fo trad, had zijn staart—een der schoonste van het Hemelsche Rijk,—eene lengte van een meter vijf en twintig, terwijl er thans, helaas! niets meer van overbleef dan zeven en vijftig centimeters.

Ging dat zoo voort, dan was Soun binnen twee jaar heelemaal kaal!

Wang en Kin-Fo gingen daarop, eerbiedig gevolgd door het bedienend personeel, den tuin door, welks boomen meerendeels in aarden potten geplant, en op verrassende, maar betreurenswaardige wijze besnoeid, allerlei fantastische diergestalten te zien gaven. Vervolgens liepen zij het bassin langs, dat met goudvisschen en roodvisschen gevuld was en welks helder water bijna verborgen was onder de groote bleekroode bloemen van de nelumbo, de schoonste waterlelie uit het Bloemenrijk. Zij bogen het hoofd, toen zij een soort van hieroglyphisch viervoetig dier voorbij kwamen, dat in harde kleuren op een daar aanwezigen muur was geschilderd en een soort van symbolisch fresco scheen te zijn, en naderden daarop de deur der voornaamste woning van de yamen.

Het was een gebouw met eene verdieping, geplaatst op een terras, ’t welk men langs een marmeren trap van zes treden bereikte. Er waren bij wijze van luifels schermen van bamboes voor de deuren en vensters aangebracht, waardoor de reeds buitengewone hitte dragelijk werd gemaakt en de koelte in ’t gebouw behouden. Het platte dak vormde een contrast met de fantastische bedekking der paviljoens, die hier en daar in de yamen verspreid lagen en welks kanteelen, veelkleurige pannen en in fijne arabesken uitgesneden steenen een aangenamen aanblik opleverden.

Binnen gekomen bespeurde men, behalve de vertrekken in ’t bijzonder bestemd voor Wang en Kin-Fo, niets anders dan salons, omgeven door kabinetjes, welke afgescheiden waren door doorschijnende voorhangsels, waarop guirlandes van bloemen waren aangebracht, of wel plaatjes met zedekundige spreuken, waarop de bewoners van het Hemelsche rijk niet zuinig zijn. Overal stonden zonderling versierde zetels van marmer, porcelein of hout, enbovendien een dozijn kussens wier mollige zachtheid meer tot zitten uitlokte dan de hardere zetels; overal hingen lampen of wel lantaarns van verschillenden vorm met zacht gekleurde glazen en versierd met eikels of wel met franjes en kwastjes als aan het dekkleed van een Spaansch muildier gevonden worden; overal vond men ook kleine thee-tafeltjes, »tcha-ki” geheeten, die in een Chineesch huishouden niet mogen ontbreken. Men vond er voorts allerlei ciseleer-werk van ivoor of schildpad, bronzen voorwerpen in niello-werk, wierookschaaltjes, verlakte voorwerpen met gouddraad en relief versierd, andere van melkwit of smaragd groen nephriet, ronde of prisma-vormige vaasjes van de dynastie der Mings en der Tsings, nog zeldzamer porceleinen beeldjes van de dynastie der Yens, kopjes met doorschijnend rose en geel gekleurd email bedekt, van welke bewerking het geheim verloren is gegaan; te veel om op te noemen. Deze weelderig ingerichte woning bood alles aan wat Chineesche fantasie, gepaard aan Europeesch confort, kon verschaffen.

Kin-Fo was dan ook—ieder zeide het en zijn smaak bewees het—een man van den vooruitgang. Iedere nieuwere uitvinding van het westen was hij bereid over te nemen. Hij behoorde tot die—nog te zeldzame—categorie van zonen van het Hemelsche rijk, die dwepen met de physische en chemische onderzoekingen.

Hij was dan ook niet een der barbaren die de eerste telegraafdraden doorsneden, welke de firma Reynoldt tot Wousung wenschte te doen loopen om spoedig de aankomst te vernemen van de Engelsche of Amerikaansche mail, en hij moest evenmin gerekend worden onder die achterlijke mandarijnen welke weigerden om den onderzeeschen kabel van Shang-Haï naar Hong-Kong op het grondgebied der laatstgenoemde eilanden te bevestigen, en de telegrafisten dwongen dien op een schip dat op stroom lag, vast te maken.

Neen, Kin-Fo behoorde tot die Chineezen welke het met genoegen hadden gezien dat de regeering, onder toezicht van Fransche ingenieurs, arsenalen en werven te Fou-Chao had gesticht. Ook had hij, en dit uit een zuiver nationaal oogpunt, aandeelen in de Chineesche stoombooten die den dienst verrichten tusschen Tien-Sin en Shang-Haï en was hij betrokken bij de snelvarende vaartuigen die op den tocht van Singapore drie of vier dagen op de Engelsche mail winnen.

De vorderingen der wetenschap waren zelfs tot in zijne huiselijke omgeving toegepast. De verschillende gebouwen van zijn yamen waren door telefoons verbonden en electrische schellen vond men er in onderscheiden kamers. In het koude seizoen legde hij vuur aan en verwarmde zich, vrij wat verstandiger dan zijne landgenooten die onder hunne vier- of vijfdubbele kleeding voor hunnen ledigen haard bevroren. Zijn huis was met gas verlicht evenals dat van den inspecteur-generaal der douanen te Peking, evenals dat van den schatrijken Yang, bijna uitsluitend eigenaar van de banken van leening in hetHemelsche Rijk! Eindelijk, het verouderde gebruik van het schrift in zijne intieme correspondentie moede, had de vooruitstrevende Kin-Fo—men zal het weldra zien—de phonograaf in gebruikgenomen, nauwelijks door Edison tot zijn laatsten graad van volkomenheid gebracht.

Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.

Met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar.... Bladz. 31.

Men bespeurt uit een en ander dat de leerling van den philosoof Wang, zoowel wat het materieele leven betreft, als wat aangaat zucht naar kennis en wetenschap, alles bezat wat noodig was om gelukkig te wezen! En toch was hij het niet! Hij had Soun om zijne dagelijksche apathie te verdrijven, en zelfs Soun was niet voldoende om hem gelukkig te maken!

’t Viel niet te loochenen dat Soun, die nooit daar was waar hij wezen moest, zich ook thans nergens liet zien. Hij had zich zeker een of ander zwaar vergrijp te verwijten, eenige onhandigheid, in ’t afzijn van zijn meester gegaan, en al vreesde hij niet voor zijn rug en schouders, die aan de rotting gewend waren, alles leidde er toe om te doen gelooven dat hij thans bevreesd was voor zijn staart.

»Soun!” riep Kin-Fo, de vestibule binnentredende, waarop de salons ter rechter- en linkerzijde uitkwamen, op een toon van kwalijk bedwongen ongeduld.

»Soun!” herhaalde Wang, wiens goede raadgevingen en vermaningen altijd zonder invloed op den voor verbetering onvatbaren knecht waren geweest.

»Zoek Soun op en breng hem hier!” zeide Kin-Fo tot den hofmeester, die iedereen in ’t werk stelde om den niettevinden bediende te zoeken.

Wang en Kin-Fo bleven alleen.

»Ons verstand zegt ons,” sprak de philosoof, »dat een reiziger, te huis teruggekeerd, eenige rust moet nemen.”

»Laat ons dan verstandig zijn!” was het eenvoudig antwoord van den leerling van Wang.

En na den philosoof de hand gedrukt te hebben, begaf hij zich naar zijn vertrek, terwijl Wang zijne kamer binnentrad.

Toen Kin-Fo alleen was, strekte hij zich op een van die zachte, mollige divans van Europeesch maaksel uit, van welks bewerking een Chineesch kamerbehanger of tapijtwerker geen denkbeeld heeft. Daar ging hij liggen droomen. Dacht hij aan zijn huwelijk met het beminnelijke en lieve meisje dat spoedig zijne levensgezellin zou zijn? Ja, en dat was niet te verwonderen als men bedenkt, dat hij haar den volgenden dag weder zou ontmoeten. Het bevallige wezen woonde niet te Shang-Haï, maar te Peking, en Kin-Fo overlegde bij zichzelf of het niet passend zou zijn haar tegelijk met het bericht van zijn terugkeer te Shang-Haï, te doen weten, dat hij spoedig in de hoofdstad van het Hemelsche rijk zou verschijnen. Het zou zelfs niet ongepast zijn eene zekere begeerte, eene lichte opwelling van ongeduld om haar weer te zien aan den dag te leggen. Ja zeker, hij hield werkelijk veel van haar! Wang had het hem volgens de meest onomstootelijke regels der logica aangetoond, en dit nieuweelement in zijn bestaan zou hem misschien kunnen helpen bij het zoeken naar het onbekende.... dat is te zeggen het geluk.... die.... dat.... waarvan....

Kin-Fo droomde met gesloten oogen en hij zou geheel en al ingeslapen zijn als hij niet eene zekere kriebeling in zijn rechterhand gevoeld had.

Zijne vingers sloten zich instinctmatig en omklemden een cylindervormig, knoestig voorwerp, van betamelijke dikte, dat zij meer gewend waren te hanteeren.

Kin-Fo vergiste zich niet, het was een rotting dien men hem in de rechterhand had gestoken; op hetzelfde oogenblik hoorde men, op bedeesden toon, de volgende woorden:

»Als het mijnheer behaagt!”

Kin-Fo stond overeind en zwaaide, wat zeer natuurlijk was, den straffenden rotting heen en weer.

Soun stond voor hem, half gebogen, in de houding van een patiënt die eene bewerking moet ondergaan. Met de eene hand leunde hij op het tapijt van de kamer, in de andere hield hij een brief.

»Zoo, ben je daar eindelijk,” zei Kin-Fo.

»Ai ai ya!” antwoordde Soun. »Ik had gedacht dat mijnheer eerst de derde wake zou terugkeeren! Als het mijnheer behaagt!”

Kin-Fo gooide den rotting tegen den grond en Soun, hoe geel hij ook was, verbleekte!

»Als je me zonder eenige verontschuldiging je rug aanbiedt,” sprak de meester, »dan heb je zeker wel wat meer verdiend! Wat is er gebeurd?”

»Deze brief!...”

»Spreek op!” riep Kin-Fo en greep den brief dien Soun hem aanbood.

»Ik ben zoo onhandig geweest te vergeten hem u ter hand te stellen vóór uw vertrek naar Canton!”

»Acht dagen te laat, schurk!”

»Het is mijn schuld, mijnheer!”

»Kom hier!”

»Ik ben gelijk aan een arme krab zonder pooten, die niet vooruit kan komen!Ai ai ya”

Dat was een wanhoopskreet. Kin-Fo had Soun bij zijn staart gegrepen en met eene snelle beweging van zijne scherpe schaar had hij er het uiterste einde afgenomen.

De arme krab scheen weder spoedig zijne pooten terug te krijgen, want hij was eensklaps opgevlogen, niet zonder eerst van het tapijt het stukje van zijn kostbaar aanhangsel opgeraapt te hebben.

De staart van Soun was van zeven en vijftig tot vier en vijftig centimeter teruggebracht.

Kin-Fo had zich na de strafoefening, die hij Soun had doen ondergaan, weder op zijn divan neergevleid en bekeek doodkalm den brief, die voor acht dagen was gekomen. Het hinderde hem minder dat de brief te laat in zijne handen was gekomen, dan wel dat Soun zich weder aan onachtzaamheid had schuldig gemaakt. Wat voor belang kon een brief hem inboezemen? Een brief kon alleen welkom zijn als hij hem eene ontroering bezorgde. Hij, Kin-Fo ontroerd!

Hij bekeek den brief toch, maar verstrooid.

De enveloppe van stevig linnen was aan de voor- en achterzijde van wijn- en chocolaad-kleurige postzegels voorzien. Onder het beeld—een manshoofd—bespeurde men de cijfers van twee en van »zes centen.”

De brief kwam dus uit Amerika.

»Wat nu!” dacht Kin-Fo de schouders ophalende,»een brief van mijn correspondent te San Francisco!”

En hij wierp den brief in een hoek van den divan.

Wat kan zijn correspondent hem voor gewichtigs hebben mee te deelen? Dat de stukken, die bijna geheel zijn fortuin uitmaakten, rustig sliepen in de kassen van de Centrale Californische bank, dat zijne actiën vijftien of twintig pct. waren gerezen, dat de dividenden die van het vorige jaar overschreden, enz. Eenige duizenden dollars meer of minder maakten hem koud noch warm.

Toch nam Kin-Fo na eenige minuten den brief weer op en scheurde er werktuiglijk de enveloppe af; maar in plaats van hem te lezen keek hij naar de onderteekening.

»Hij is van mijn correspondent,” zei hij, »het kan alleen over zaken zijn! Die kunnen tot morgen wachten!”

En weder zou Kin-Fo den brief weggeworpen hebben als zijn oog niet toevallig was blijven rusten op een woord onder aan de tweede pagina, dat eenige malen onderschrapt was. Het was het woordPASSIEF, waarop de correspondent te San-Francisco de aandacht van zijn cliënt te Shang-Haï had willen vestigen.

Kin-Fo nam daarop den brief en las dien van het begin tot het einde niet zonder eenige nieuwsgierigheid, iets wat van hem bepaald te verwonderen was.

Zijne wenkbrauwen fronsten zich één oogenblik; maar een soort van minachtenden glimlach plooide zijne lippen toen hij de lezing ten einde had gebracht.

Kin-Fo stond op, deed eenige stappen door zijn kamer en greep de spreekbuis, die hem in staat stelde zich met Wang te onderhouden zonder zich te vermoeien. Hij bracht zelfs het uiteinde aan zijn mond, om het waarschuwende fluitje te doen hooren, maar toen bedacht hij zich, liet de buis vallen en strekte zich opnieuw op zijn divan uit.

»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.

»Er is er geen, er valt niets te kijken,” antwoordde juffrouw Nan. Bladz. 39.

»Poeh!” was al wat hij zeide, en zijne geheele persoonlijkheid sprak uit dat woord.

»En zij!” mompelde hij. “Het gaat haar eigenlijk meer aan dan mij.”

Hij ging naar eene kleine verlakte tafel, waarop een keurig bewerkt, langwerpig doosje stond. Maar toen hij op het punt stond het te openen, trok hij zijne hand terug.

»Wat zeide ze in haar laatsten brief?” mompelde hij.

En in plaats van het deksel der doos te openen, drukte hij op een veer aan een der zijden.

Terstond hoorde men het geluid eener zachte stem:

»Mijn lieve oudste broeder, ben ik u niet als de Meihoua-bloem in de eerste maan, als de abrikozen-bloesem in de tweede, als de bloem der perzik in de derde! Mijn hart van juweel, ik zend u duizend, tienduizend groeten!”...

Het was eene jeugdige vrouwenstem, wier teedere woorden door den phonograaf herhaald werden.

»Arme kleine jongste zuster!” zeide Kin-Fo.

Daarna opende hij het doosje, nam er de papierstrook met streepjes en deukjes uit, die het geluid der afwezige stem weergegeven had, en plaatste er een ander stuk geprepareerd papier in.

De phonograaf was reeds zoo volmaakt dat men slechts hardop behoefde te spreken om indrukken in het vlies te maken, terwijl de rol, die door een horloge-veer in beweging gebracht werd, de woorden op het geprepareerde papier aan het toestel aanteekende.

Kin-Fo sprak ongeveer eene minuut. Aan zijne stem, kalm als altijd, kon men niet hooren onder welken indruk, van vreugde of van droefheid, hij zijne gedachten in woorden bracht.

Drie of vier zinnen, meer niet, ziedaar alles wat Kin-Fo sprak. Daarop deed hij den phonograaf stilstaan en nam er het papier uit, waarop de naald, door het vlies in beweging gebracht, eenige strepen en indrukken had gemaakt die de gesproken woorden konden weergeven. Hij sloot dit papier in eene enveloppe die hij verzegelde en waarop hij van rechts naar links het volgende adres schreef:

MevrouwLé-ou.Avenue Cha-Coua.Peking.

MevrouwLé-ou.Avenue Cha-Coua.Peking.

Een druk op den knop der electrische schel deed spoedig den dienstbode verschijnen, die met de zorg voor de correspondentie belast was, en terstond werd de brief naar het postkantoor gebracht.

Een uur later lag Kin-Fo gerust te slapen met zijn »tchou-fou-jen” in zijne armen, een soort van kussen van gevlochten bamboes, dat in de Chineesche bedden eene gematigde temperatuur onderhoudt, volstrekt niet te versmaden in die warme streken.

V.WaarinLé-oueen brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.»Heb je nog geen brief voor mij?”»Wel neen, mevrouw!”»Wat valt de tijd mij van daag lang, moedertje!” Dit zeide de bekoorlijke Lé-ou dien dag reeds voor den tienden keer in het boudoir van hare in de avenue Cha-Coua te Peking gelegen woning. Het »moedertje” dat haar antwoordde en waaraan zij dien naam gaf overeenkomstig het Chineesche gebruik waar het dienstboden van zekeren leeftijd geldt, was de knorrige en onaangename juffrouw Nan.Lé-ou was op achttienjarigen leeftijd gehuwd met een letterkundige van den eersten rang, die aan het beroemdeSse-Khou-Tsuane-Choumedewerkte1. Deze geleerde heer was meer dan dubbel zoo oud als zij en stierf drie jaar na de voltrekking van het huwelijk.De jonge weduwe stond dus, nog geen een-en-twintig jaar oud, alleen op de wereld. Kin-Fo zag haar op een reis die hem omstreeks dezen tijd te Peking bracht. Wang kende haar van vroeger en had de aandacht van zijn onverschilligen leerling op deze bekoorlijke verschijning gevestigd. Toen was langzamerhand bij Kin-Fo het denkbeeld gerijpt om eene afwisseling in zijne tot nog toe gevolgde levenswijze te brengen door een huwelijk aan te gaan met de schoone weduwe en Lé-ou was niet onverschillig voor het voorstel dat haar gedaan werd. En thans zou het huwelijk, zeer tot genoegen van Wang, gesloten worden, zoodra Kin-Fo, na te Shang-Haï de noodige beschikkingen gemaakt te hebben, te Peking teruggekeerd was.In den regel hertrouwen weduwen niet in het Hemelsche rijk. Niet dat zij daar zelf iets tegen zouden hebben—evenmin als hare lotgenooten in westersche landen—maar omdat niemand haar vraagt. Als Kin-Fo eene uitzondering maakte op dezen regel, dan bewees dit alleen dat Kin-Fo een zonderling was. Lé-ou zou door haar tweede huwelijk wel het recht verbeuren om onder de »paé-lous” door te gaan, de eerebogen die de Keizer somtijds doet oprichten voor vrouwen die zich onderscheiden hebben door getrouwheid aan haren overleden gemaal; zooals bijvoorbeeld de weduwe Soung, die het graf van haren echtgenoot niet wilde verlaten, de weduwe Koung Kiang, die zich een arm afhakte, de schoone weduwe Yen-Tchiang,die haar gelaat verminkte ten teeken van rouw. Maar Lé-ou was twintig jaar en niet zoo eerzuchtig. Zij zou dus weder dat leven van gehoorzaamheid gaan leiden, dat de vrouw in eene Chineesche huishouding beschoren is, niet meer over dingen spreken die buiten het huis voorvallen, de voorschriften van het boekLe-nunover de huiselijke deugden, en van het boekNei-tse-pienover de plichten van het huwelijk opvolgen en weder die achting genieten, welke men in de hoogere Chineesche kringen voor de vrouwen koestert; want daar is de vrouw volstrekt geen slavin, zooals men gewoonlijk gelooft. Lé-ou was dus zeer ingenomen met het denkbeeld; zij was verstandig en goed onderwezen, zij wist welke plaats haar wachtte in het huis van den schatrijken maar zich steeds vervelenden Kin-Fo en voelde zich tot hem aangetrokken, ook door het denkbeeld dat zij hem zou kunnen bewijzen dat men op de wereld wel degelijk gelukkig kan zijn.De geleerde had zijne jonge weduwe goed verzorgd achtergelaten, doch meer ook niet. Haar woning in de avenue Cha-Coua was dus zeer gewoon. De onhebbelijke Nan was de eenige dienstbode die zij hield, doch Lé-ou was aan hare slechte manieren gewend en stoorde er zich niet aan, ofschoon als regel de Chineesche dienstboden niet met de gebreken van Nan behept zijn.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.De schoone Lé-ou vertoefde bij voorkeur in haar boudoir, dat zeer eenvoudig gemeubeld was, als men de kostbare geschenken uitzondert, die Kin-Fo haar in de beide laatste maanden had gezonden. Aan den muur hingen eenige schilderijen, waaronder een meesterstuk van den ouden schilder Huan-Tse Nen2, dat de aandacht van kenners zou getrokken hebben, te midden van ettelijke echt chineesche aquarellen met groene paarden, violetkleurige honden en blauwe boomen van den een of anderen modernen kladschilder. Op eene verlakte tafel lagen, als groote kapellen met uitgespreide vleugels, de waaiers, die afkomstig waren van de beroemde school van Swatow. Porceleinen hangers prijkten met elegante festoenenvan kunstbloemen, die zoo keurig gemaakt worden uit het merg der »Arabia papyritera” van het eiland Formosa en die in frischheid wedijverden met de witte waterleliën, de gele goudsbloemenen de roode Japansche lelies, die in fraai gesneden houten bakken stonden. Over het geheel wierp de zon, door de gevlochten bamboezen jalousieën voor de vensters, die als een zeef de grove stralen er buiten sloten, slechts een getemperd licht. De eigenaardige pronk van het boudoir werd voltooid door een prachtig vuurscherm, kunstig samengesteld uit sperwerveeren, die zoo geschikt waren dat de vlekken eene groote pioenroos vormden—zooals men weet het zinnebeeld der schoonheid in het Hemelsche Rijk;—door twee volières in den vorm van pagoden, waarin de veelkleurige vogels van het oosten hetzelfde verrassende effect deden als de gekleurde glaasjes in een kaleidoscoop;—door eenige aeolische »tié-maols”, waarvan de glazen balletjes door hunne onderlinge aanraking, als zij door den wind bewogen werden, steeds afwisselende harmonische accoorden aangaven;—kortom door allerlei kostbare kleinigheden, waaraan eene vriendelijke gedachte aan den afwezigen vriend verbonden was, die sedert eenigen tijd Shang-Haï als het ware geplunderd had om de jonge vrouw verrassingen te kunnen bezorgen.»Nog geen brief, Nan?”»Wel neen, mevrouw, nog niet!”’t Was een schoone vrouw, die jonge Lé-ou, zelfs voor oogen die aanEuropeescheschoonheden gewoon zijn. Haar teint was niet geel maar blank, hare oogen liepen bij de slapen slechts nauw merkbaar iets naar de hoogte, in hare zwarte haren waren met groene gitten eenige perzikkenbloesems vastgestoken, hare tanden waren klein en blank, hare wenkbrauwen slechts even met wat Oost-Indischen inkt aangestreken. Zij gebruikte geen blanketsel of poudre-de-riz voor hare wangen of karmijn voor haar bovenlip of een der andere kunstmiddelen bij Chineesche schoonen in gebruik en waarvoor het keizerlijke hof jaarlijks alleen tien millioen sapeken uitgeeft. De jonge vrouw kon die kunstmiddelen ontberen. Zij verliet hare woning in Cha-Coua slechts hoogst zelden en had dus dat masker niet noodig waar de andere vrouwen niet buiten kunnen, zoodra zij zich in het openbaar vertoonen.Wat het toilet van Lé-ou betreft, men kan zich niets eenvoudigers of eleganters voorstellen. Een lang overkleed met vier openingen met breed galon geboord; daaronder een geplooide rok; op haar borst de vierkante borstlap, omzet met soutache, waardoor zich gouddraad slingerde; een wijde pantalon om de enkels sluitende en daar nog iets van de nankin zijden kousjes zichtbaar latende, terwijl hare voeten in fraaiepantoffelsstaken. Meer had de jeugdige weduwe niet noodig om zeer bekoorlijk te zijn; alleen moet er nog bijgevoegd worden, dat hare handen fijn en blank waren en dat zij hare lange rose nagels beschermde door platte zilveren ringen, welke zij om de vingertoppen droeg en die zeer fijn bewerkt waren.En hare voeten? Wel, hare voeten waren klein, doch niet alseen gevolg van die barbaarsche gewoonte om ze te verminken, eene gewoonte die meer en meer verloren gaat, maar omdat de natuur ze haar klein geschonken had. Het bedoelde gebruik is omstreeks zeven eeuwen geleden in zwang gekomen en dankt waarschijnlijk zijn ontstaan aan eene prinses die zelve een lichaamsgebrek had. De eenvoudigste bewerking is, dat op zeer jeugdigen leeftijd deteenenonder den bal der voet vastgebonden worden, terwijl de hiel vrij blijft; zoodoende wordt de voet een soort van kegel en het loopen zeer bemoeilijkt. Gelukkig gaat dit meer en meer uit de mode sedert den inval der Tartaren en van de tien Chineesche vrouwen zijn er tegenwoordig geen drie meer, die tengevolge van de in hare jeugd ondergane bewerking thans aan de voeten verminkt zijn.»Ermoetvan daag een brief komen!” herhaalde Lé-ou.»Ga nog eens kijken, moedertje!”»Er is er geen, er valt niets te kijken!” antwoordde juffrouw Nan zeer oneerbiedig, terwijl zij brommende de kamer uitging.Lé-ou wilde nu door aan het werk te gaan haren gedachten een anderen loop geven. Zij waren echter weer dadelijk met Kin-Fo vervuld, want het werk dat zij opnam bestond uit een paar voor hem bestemde pantoffels, die in China altijd door de vrouw des huizes gemaakt worden. Zij stond weder op, nam een paar meloenpitten uit een bonbondoosje, kraakte die tusschen hare fijne tanden en nam een boek, deNushun, een boek vol goede lessen waarvan elke brave vrouw hare dagelijksche lectuur behoort te maken.»Even als de lente het beste jaargetijde is voor den veldarbeid, is de ochtendstond het beste gedeelte van den dag.Sta vroeg op en geef niet toe aan de verlokkingen van den slaap.Zie uwe moerbeziënboomen na en uw vlas.Spin uwe zijde en uw katoen.De deugd der vrouw bestaat in arbeidzaamheid en zuinigheid.De buren zullen u prijzen....”Het boek viel weder dicht. Lé-ou dacht zelfs niet aan hetgeen zij las.»Waar is hij?” vroeg zij zichzelve af. »Hij is zeker naar Canton gegaan! Is hij al uit Shang-Haï terug? Wanneer komt hij te Peking aan? Heeft hij eene goede reis gehad? Moge de godin Koanine hem nabij zijn!”Aldus peinsde de jeugdige weduwe in haar onrust. Vervolgens dwaalden hare oogen naar een tafelkleed, zeer kunstig samengesteld uit duizenden kleine stukjes, een soort van mozaïek van doek naar Portugeeschen trant bewerkt, een eend met hare jongen voorstellende als het zinnebeeld der trouw. Daarna trad zij op een der bloembakjes toe en plukte er in het wilde een bloem uit.»Ach!” sprak zij, »’t is geen bloem van den groenen wilg, het zinnebeeld der lente en der vreugde! ’t Is een goudsbloem, het beeld van den herfst en de droefheid.”Zij wilde zich verzetten tegen den angst die zich thans meer en meer van haar meester maakte. Daar was haar luit; hare vingers gleden over de snaren, hare stem neuriede de eerste woorden van het lied der »Ineen gesloten handen”, maar zij kon niet voortgaan.»Vroeger kwamen zijn brieven altijd geregeld,” dacht zij, »en toch was ik toen reeds ongeduldig! Hoe verslond ik ze altijd met de oogen! Of in plaats van zijn schrift ontving ik zijn eigen stem, die mij door het instrument daar ginds overgebracht werd!”Lé-ou zag naar den phonograaf, die op een verlakt dientafeltje stond en volkomen gelijk was aan dien van Kin-Fo te Shang-Haï. Beiden konden daardoor dus met elkander spreken, of liever elkanders stem hooren, hoe groot ook de afstand was die hen scheidde... Maar heden, evenals gisteren en eergisteren, zweeg het instrument en bracht het de gedachten van den afwezigen vriend niet over.Op dit oogenblik trad haar dienstbode binnen. »Daar hebt u nu uw brief!” zeide zij, en vertrok weder, na Lé-ou eene gefrankeerde enveloppe ter hand gesteld te hebben.Op de lippen der jonge vrouw verscheen een glimlach en hare oogen werden verlevendigd. Zij scheurde snel het couvert open, zonder het eerst te bezien, zooals zij anders altijd deed....Er was geen brief in de enveloppe, maar een van die papiertjes met langwerpige strepen en indrukken, die, als zij in het phonografische toestel geplaatst worden, al de buigingen der menschelijke stem weergeven.»O, dat is mij nog aangenamer!” riep Lé-ou verheugd uit.»Ik zal hem nu ten minste ook hooren spreken.”Het papier werd op de daarvoor bestemde plaats gelegd en het instrument in beweging gebracht. Lé-ou, naderbij komende, hoorde eene bekende stem, die deze woorden tot haar sprak:»Liefste jongste zuster, het verderf heeft mijne rijkdommen vernietigd, even als de herfstwind de bladeren der boomen verspreidt! Ik wil u niet ongelukkig maken door u in mijn ongeluk te doen deelen! Vergeet hem die door tienduizend rampen getroffen is!»Uw troostelooze Kin-Fo.”Welk een slag voor de jonge vrouw! Een leven nog bitterder dan de bittere gentiaan zou nu haar deel worden. Ja, de wind veegde haar laatste hoop weg met de fortuin van hem dien zij beminde! Was de liefde, die Kin-Fo voor haar koesterde, dan voor altijd verdwenen? Geloofde haar vriend dan alleen aan het geluk dat men voor geld koopen kan? Arme Lé-ou, zij geleek nu op een vlieger waarvan het touw gebroken is en die hulpeloos ter aarde stort.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.Nan werd geroepen en kwam binnen. Zij haalde hare schouders op en legde hare meesteres op haar »hang” neder. Maar ofschoon dit een van die eigenaardige kunstmatig verwarmde bedden was,hoe koud voelde zich de ongelukkige Lé-ou. Wat duurden de vijf waken van dezen slapeloozen nacht haar lang!1Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.2De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten.Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.

WaarinLé-oueen brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.

WaarinLé-oueen brief ontvangt, dien ze veel liever niet zou gekregen hebben.

»Heb je nog geen brief voor mij?”

»Wel neen, mevrouw!”

»Wat valt de tijd mij van daag lang, moedertje!” Dit zeide de bekoorlijke Lé-ou dien dag reeds voor den tienden keer in het boudoir van hare in de avenue Cha-Coua te Peking gelegen woning. Het »moedertje” dat haar antwoordde en waaraan zij dien naam gaf overeenkomstig het Chineesche gebruik waar het dienstboden van zekeren leeftijd geldt, was de knorrige en onaangename juffrouw Nan.

Lé-ou was op achttienjarigen leeftijd gehuwd met een letterkundige van den eersten rang, die aan het beroemdeSse-Khou-Tsuane-Choumedewerkte1. Deze geleerde heer was meer dan dubbel zoo oud als zij en stierf drie jaar na de voltrekking van het huwelijk.

De jonge weduwe stond dus, nog geen een-en-twintig jaar oud, alleen op de wereld. Kin-Fo zag haar op een reis die hem omstreeks dezen tijd te Peking bracht. Wang kende haar van vroeger en had de aandacht van zijn onverschilligen leerling op deze bekoorlijke verschijning gevestigd. Toen was langzamerhand bij Kin-Fo het denkbeeld gerijpt om eene afwisseling in zijne tot nog toe gevolgde levenswijze te brengen door een huwelijk aan te gaan met de schoone weduwe en Lé-ou was niet onverschillig voor het voorstel dat haar gedaan werd. En thans zou het huwelijk, zeer tot genoegen van Wang, gesloten worden, zoodra Kin-Fo, na te Shang-Haï de noodige beschikkingen gemaakt te hebben, te Peking teruggekeerd was.

In den regel hertrouwen weduwen niet in het Hemelsche rijk. Niet dat zij daar zelf iets tegen zouden hebben—evenmin als hare lotgenooten in westersche landen—maar omdat niemand haar vraagt. Als Kin-Fo eene uitzondering maakte op dezen regel, dan bewees dit alleen dat Kin-Fo een zonderling was. Lé-ou zou door haar tweede huwelijk wel het recht verbeuren om onder de »paé-lous” door te gaan, de eerebogen die de Keizer somtijds doet oprichten voor vrouwen die zich onderscheiden hebben door getrouwheid aan haren overleden gemaal; zooals bijvoorbeeld de weduwe Soung, die het graf van haren echtgenoot niet wilde verlaten, de weduwe Koung Kiang, die zich een arm afhakte, de schoone weduwe Yen-Tchiang,die haar gelaat verminkte ten teeken van rouw. Maar Lé-ou was twintig jaar en niet zoo eerzuchtig. Zij zou dus weder dat leven van gehoorzaamheid gaan leiden, dat de vrouw in eene Chineesche huishouding beschoren is, niet meer over dingen spreken die buiten het huis voorvallen, de voorschriften van het boekLe-nunover de huiselijke deugden, en van het boekNei-tse-pienover de plichten van het huwelijk opvolgen en weder die achting genieten, welke men in de hoogere Chineesche kringen voor de vrouwen koestert; want daar is de vrouw volstrekt geen slavin, zooals men gewoonlijk gelooft. Lé-ou was dus zeer ingenomen met het denkbeeld; zij was verstandig en goed onderwezen, zij wist welke plaats haar wachtte in het huis van den schatrijken maar zich steeds vervelenden Kin-Fo en voelde zich tot hem aangetrokken, ook door het denkbeeld dat zij hem zou kunnen bewijzen dat men op de wereld wel degelijk gelukkig kan zijn.

De geleerde had zijne jonge weduwe goed verzorgd achtergelaten, doch meer ook niet. Haar woning in de avenue Cha-Coua was dus zeer gewoon. De onhebbelijke Nan was de eenige dienstbode die zij hield, doch Lé-ou was aan hare slechte manieren gewend en stoorde er zich niet aan, ofschoon als regel de Chineesche dienstboden niet met de gebreken van Nan behept zijn.

Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.

Lé-ou hoorde: »Liefste jongste zuster.” Bladz. 40.

De schoone Lé-ou vertoefde bij voorkeur in haar boudoir, dat zeer eenvoudig gemeubeld was, als men de kostbare geschenken uitzondert, die Kin-Fo haar in de beide laatste maanden had gezonden. Aan den muur hingen eenige schilderijen, waaronder een meesterstuk van den ouden schilder Huan-Tse Nen2, dat de aandacht van kenners zou getrokken hebben, te midden van ettelijke echt chineesche aquarellen met groene paarden, violetkleurige honden en blauwe boomen van den een of anderen modernen kladschilder. Op eene verlakte tafel lagen, als groote kapellen met uitgespreide vleugels, de waaiers, die afkomstig waren van de beroemde school van Swatow. Porceleinen hangers prijkten met elegante festoenenvan kunstbloemen, die zoo keurig gemaakt worden uit het merg der »Arabia papyritera” van het eiland Formosa en die in frischheid wedijverden met de witte waterleliën, de gele goudsbloemenen de roode Japansche lelies, die in fraai gesneden houten bakken stonden. Over het geheel wierp de zon, door de gevlochten bamboezen jalousieën voor de vensters, die als een zeef de grove stralen er buiten sloten, slechts een getemperd licht. De eigenaardige pronk van het boudoir werd voltooid door een prachtig vuurscherm, kunstig samengesteld uit sperwerveeren, die zoo geschikt waren dat de vlekken eene groote pioenroos vormden—zooals men weet het zinnebeeld der schoonheid in het Hemelsche Rijk;—door twee volières in den vorm van pagoden, waarin de veelkleurige vogels van het oosten hetzelfde verrassende effect deden als de gekleurde glaasjes in een kaleidoscoop;—door eenige aeolische »tié-maols”, waarvan de glazen balletjes door hunne onderlinge aanraking, als zij door den wind bewogen werden, steeds afwisselende harmonische accoorden aangaven;—kortom door allerlei kostbare kleinigheden, waaraan eene vriendelijke gedachte aan den afwezigen vriend verbonden was, die sedert eenigen tijd Shang-Haï als het ware geplunderd had om de jonge vrouw verrassingen te kunnen bezorgen.

»Nog geen brief, Nan?”

»Wel neen, mevrouw, nog niet!”

’t Was een schoone vrouw, die jonge Lé-ou, zelfs voor oogen die aanEuropeescheschoonheden gewoon zijn. Haar teint was niet geel maar blank, hare oogen liepen bij de slapen slechts nauw merkbaar iets naar de hoogte, in hare zwarte haren waren met groene gitten eenige perzikkenbloesems vastgestoken, hare tanden waren klein en blank, hare wenkbrauwen slechts even met wat Oost-Indischen inkt aangestreken. Zij gebruikte geen blanketsel of poudre-de-riz voor hare wangen of karmijn voor haar bovenlip of een der andere kunstmiddelen bij Chineesche schoonen in gebruik en waarvoor het keizerlijke hof jaarlijks alleen tien millioen sapeken uitgeeft. De jonge vrouw kon die kunstmiddelen ontberen. Zij verliet hare woning in Cha-Coua slechts hoogst zelden en had dus dat masker niet noodig waar de andere vrouwen niet buiten kunnen, zoodra zij zich in het openbaar vertoonen.

Wat het toilet van Lé-ou betreft, men kan zich niets eenvoudigers of eleganters voorstellen. Een lang overkleed met vier openingen met breed galon geboord; daaronder een geplooide rok; op haar borst de vierkante borstlap, omzet met soutache, waardoor zich gouddraad slingerde; een wijde pantalon om de enkels sluitende en daar nog iets van de nankin zijden kousjes zichtbaar latende, terwijl hare voeten in fraaiepantoffelsstaken. Meer had de jeugdige weduwe niet noodig om zeer bekoorlijk te zijn; alleen moet er nog bijgevoegd worden, dat hare handen fijn en blank waren en dat zij hare lange rose nagels beschermde door platte zilveren ringen, welke zij om de vingertoppen droeg en die zeer fijn bewerkt waren.

En hare voeten? Wel, hare voeten waren klein, doch niet alseen gevolg van die barbaarsche gewoonte om ze te verminken, eene gewoonte die meer en meer verloren gaat, maar omdat de natuur ze haar klein geschonken had. Het bedoelde gebruik is omstreeks zeven eeuwen geleden in zwang gekomen en dankt waarschijnlijk zijn ontstaan aan eene prinses die zelve een lichaamsgebrek had. De eenvoudigste bewerking is, dat op zeer jeugdigen leeftijd deteenenonder den bal der voet vastgebonden worden, terwijl de hiel vrij blijft; zoodoende wordt de voet een soort van kegel en het loopen zeer bemoeilijkt. Gelukkig gaat dit meer en meer uit de mode sedert den inval der Tartaren en van de tien Chineesche vrouwen zijn er tegenwoordig geen drie meer, die tengevolge van de in hare jeugd ondergane bewerking thans aan de voeten verminkt zijn.

»Ermoetvan daag een brief komen!” herhaalde Lé-ou.»Ga nog eens kijken, moedertje!”

»Er is er geen, er valt niets te kijken!” antwoordde juffrouw Nan zeer oneerbiedig, terwijl zij brommende de kamer uitging.

Lé-ou wilde nu door aan het werk te gaan haren gedachten een anderen loop geven. Zij waren echter weer dadelijk met Kin-Fo vervuld, want het werk dat zij opnam bestond uit een paar voor hem bestemde pantoffels, die in China altijd door de vrouw des huizes gemaakt worden. Zij stond weder op, nam een paar meloenpitten uit een bonbondoosje, kraakte die tusschen hare fijne tanden en nam een boek, deNushun, een boek vol goede lessen waarvan elke brave vrouw hare dagelijksche lectuur behoort te maken.

»Even als de lente het beste jaargetijde is voor den veldarbeid, is de ochtendstond het beste gedeelte van den dag.

Sta vroeg op en geef niet toe aan de verlokkingen van den slaap.

Zie uwe moerbeziënboomen na en uw vlas.

Spin uwe zijde en uw katoen.

De deugd der vrouw bestaat in arbeidzaamheid en zuinigheid.

De buren zullen u prijzen....”

Het boek viel weder dicht. Lé-ou dacht zelfs niet aan hetgeen zij las.

»Waar is hij?” vroeg zij zichzelve af. »Hij is zeker naar Canton gegaan! Is hij al uit Shang-Haï terug? Wanneer komt hij te Peking aan? Heeft hij eene goede reis gehad? Moge de godin Koanine hem nabij zijn!”

Aldus peinsde de jeugdige weduwe in haar onrust. Vervolgens dwaalden hare oogen naar een tafelkleed, zeer kunstig samengesteld uit duizenden kleine stukjes, een soort van mozaïek van doek naar Portugeeschen trant bewerkt, een eend met hare jongen voorstellende als het zinnebeeld der trouw. Daarna trad zij op een der bloembakjes toe en plukte er in het wilde een bloem uit.

»Ach!” sprak zij, »’t is geen bloem van den groenen wilg, het zinnebeeld der lente en der vreugde! ’t Is een goudsbloem, het beeld van den herfst en de droefheid.”

Zij wilde zich verzetten tegen den angst die zich thans meer en meer van haar meester maakte. Daar was haar luit; hare vingers gleden over de snaren, hare stem neuriede de eerste woorden van het lied der »Ineen gesloten handen”, maar zij kon niet voortgaan.

»Vroeger kwamen zijn brieven altijd geregeld,” dacht zij, »en toch was ik toen reeds ongeduldig! Hoe verslond ik ze altijd met de oogen! Of in plaats van zijn schrift ontving ik zijn eigen stem, die mij door het instrument daar ginds overgebracht werd!”

Lé-ou zag naar den phonograaf, die op een verlakt dientafeltje stond en volkomen gelijk was aan dien van Kin-Fo te Shang-Haï. Beiden konden daardoor dus met elkander spreken, of liever elkanders stem hooren, hoe groot ook de afstand was die hen scheidde... Maar heden, evenals gisteren en eergisteren, zweeg het instrument en bracht het de gedachten van den afwezigen vriend niet over.

Op dit oogenblik trad haar dienstbode binnen. »Daar hebt u nu uw brief!” zeide zij, en vertrok weder, na Lé-ou eene gefrankeerde enveloppe ter hand gesteld te hebben.

Op de lippen der jonge vrouw verscheen een glimlach en hare oogen werden verlevendigd. Zij scheurde snel het couvert open, zonder het eerst te bezien, zooals zij anders altijd deed....

Er was geen brief in de enveloppe, maar een van die papiertjes met langwerpige strepen en indrukken, die, als zij in het phonografische toestel geplaatst worden, al de buigingen der menschelijke stem weergeven.

»O, dat is mij nog aangenamer!” riep Lé-ou verheugd uit.»Ik zal hem nu ten minste ook hooren spreken.”

Het papier werd op de daarvoor bestemde plaats gelegd en het instrument in beweging gebracht. Lé-ou, naderbij komende, hoorde eene bekende stem, die deze woorden tot haar sprak:

»Liefste jongste zuster, het verderf heeft mijne rijkdommen vernietigd, even als de herfstwind de bladeren der boomen verspreidt! Ik wil u niet ongelukkig maken door u in mijn ongeluk te doen deelen! Vergeet hem die door tienduizend rampen getroffen is!

»Uw troostelooze Kin-Fo.”

Welk een slag voor de jonge vrouw! Een leven nog bitterder dan de bittere gentiaan zou nu haar deel worden. Ja, de wind veegde haar laatste hoop weg met de fortuin van hem dien zij beminde! Was de liefde, die Kin-Fo voor haar koesterde, dan voor altijd verdwenen? Geloofde haar vriend dan alleen aan het geluk dat men voor geld koopen kan? Arme Lé-ou, zij geleek nu op een vlieger waarvan het touw gebroken is en die hulpeloos ter aarde stort.

»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.

»Kent u Deparcieux?” Bladz. 46.

Nan werd geroepen en kwam binnen. Zij haalde hare schouders op en legde hare meesteres op haar »hang” neder. Maar ofschoon dit een van die eigenaardige kunstmatig verwarmde bedden was,hoe koud voelde zich de ongelukkige Lé-ou. Wat duurden de vijf waken van dezen slapeloozen nacht haar lang!

1Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.2De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten.Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.

1Dit werk waaraan men in 1773 begon, moet honderd en zestigduizend deelen groot worden; het acht en zeventigduizend zevenhonderd acht en dertigste is thans gereed.

2De roem der groote meesters is tot onzen tijd blijven voortleven in tal van overleveringen en anekdoten.Men verhaalt bijvoorbeeld dat in de derde eeuw zekere Tsa-Pou-Ying een vuurscherm voor den Keizer geschilderd en daarop hier en daar een vlieg afgebeeld had. Toen de Keizer dit werk zag, verheugde het den kunstenaar niet weinig dat zijne Majesteit een doek nam om er die vliegen af te jagen.

Niet minder beroemd was Huan-Tse-Nen, die omstreeks het jaar 1000 leefde. Op de wanden van een der zalen van het paleis, die hij bewerken moest, schilderde hij eenige faizanten. Toen eenmaal eenige vreemde gezanten den Keizer in de zaal eenige valken ten geschenke kwamen aanbieden, schoten deze, zoodra zij de faizanten gewaar werden recht op die geschilderde vogels toe, natuurlijk meer tot nadeel van hun eigen kop dan tot bevrediging van hun roofzuchtig instinct.

VI.Waardoor bij den lezer waarschijnlijk de lust zal worden opgewekt om een kijkje te gaan nemen in de bureaux van »de Eeuw.”Den volgenden morgen verliet Kin-Fo, wiens minachting voor de dingen dezer wereld zich geen oogenblik verloochende, alleen zijne woning. Met zijn altijd kalmen stap daalde hij den rechteroever van de Kreek af. Op de houten brug gekomen, die de Engelsche concessie met de Amerikaansche verbindt, ging hij de rivier over en richtte zijne schreden naar een huis met een flink voorkomen, dat tusschen de kerk der zendelingen en het consulaat der Vereenigde Staten geplaatst was.In den gevel van dit gebouw was eene groote koperen plaat aangebracht, waarop in duidelijke zichtbare letters te lezen was:DE EEUW,Levensverzekeringsmaatschappij.Waarborgkapitaal twintig millioen dollars.Hoofdagent:William J. Bidulph.Kin-Fo duwde tegen de deur, waardoor tegelijkertijd eene tweede tochtdeur werd geopend en bevond zich in een bureau, ’t welk door eene eenvoudige balustrade ter halver manshoogte, in twee afdeelingen was gesplitst. Men zag er eenige kartonnen doozen, boeken met sluiting van nikkel, eene Amerikaansche kas met geheime sluiting, twee of drie tafels, waaraan de ambtenaren, aan het agentschap verbonden, werkzaam waren, en eene groote secretaire, speciaal ten dienste van mijnheer William J. Bidulph. Dat was het meubilair van het vertrek, ’t welk geheel en al tehuis behoorde in eene woning in Broadway en niet in een gebouw, aan de oevers der Wou-Sung opgericht.William J. Bidulph was de hoofdagent in China van de verzekeringsmaatschappij tegen brand en op het leven, welker zetel te Chicago gevestigd was.De Eeuw—een goede naam, die de klanten moest trekken—de Eeuwdie in de Vereenigde Staten algemeen bekend is, bezat hulpkantoren en vertegenwoordigers in de vijf werelddeelen. Zij maakte uitstekende en groote zaken, dank zij hare statuten die zeer duidelijk en vrijgevig waren ingericht en die tegen alle nadeel en gevaar verzekerden.De Chineezen namen allengs de denkbeelden op die er in onzen tijd toe leiden om de kassen van deze maatschappijen te vullen. Een groot aantal gebouwen van het Hemelsche Rijk waren tegenbrand verzekerd en ook onder de contracten op het leven gesloten, kwam eene reeks van Chineesche namen voor. De plaat vande Eeuwnam reeds een plaatsje in onder de aankondigingen bij de poorten van Shang-Haï en was o. a. ook gehecht op de pilaren van de rijke yamen van Kin-Fo. Het was dus niet om zich tegen brandgevaar te verzekeren dat de leerling van Wang een bezoek kwam brengen aan den heer William J. Bidulph.»Is mijnheer Bidulph te huis?”vroeg hij bij het binnentreden.William J. Bidulph was daar »in persoon”, altijd ter beschikking van het publiek. Hij was een vijftiger, netjes in ’t zwart, gekleede jas, witte das, volle baard zonder knevels, een echt Amerikaansch voorkomen.»Met wien heb ik de eer te spreken!” vroeg William J. Bidulph.»Ik ben Kin-Fo van Shang-Haï.”»Mijnheer Kin-Fo!... een der verzekerden bij de maatschappijde Eeuw... nommer van het huis... zeven en twintig duizend tweehonderd....”»Dezelfde.”»Mag ik weten mijnheer, waarmede ik u van dienst kan zijn?”»Ik zou u gaarne alleen spreken”, antwoordde Kin-Fo.Het gesprek tusschen beide personen liep zeer gemakkelijk, daar William J. Bidulph even goed Chineesch sprak als Kin-Fo Engelsch.De rijke cliënt werd dus met den eerbied, hem verschuldigd, in een kabinetje gelaten, dat met dikke tapijten was behangen en met dubbele deuren gesloten; men had daar eene samenzwering kunnen beramen tot omverwerping van de dynastie der Tings, zonder dat ook de fijnst geslepene der spionnen van het Hemelsche Rijk er iets van bespeurde.»Mijnheer”, sprak Kin-Fo, zoodra hij in een schommelstoel voor een met gas verwarmden haard gezeten was, »ik wenschte bij uw maatschappij een verzekering te sluiten op mijn leven, waarvan ik u het bedrag zoo aanstonds zal opgeven.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »niets is eenvoudiger. Twee handteekeningen, de uwe en de mijne, onder een polis en de verzekering is gereed, na eenige voorafgaande formaliteiten. Maar mijnheer.... vergun mij ééne vraag,—u koestert dus den wensch om op hoogen ouderdom te sterven, een zeer billijke begeerte trouwens?”»Hoe zoo?” vroeg Kin-Fo. »Ik meende integendeel, dat de verzekering op het leven in den regel een voorzorgsmaatregel was bij een te vroegtijdigen dood...”»O, mijnheer”, riep William J. Bidulph, zoo ernstig mogelijk uit, »deze vrees komt nooit voor bij hen, die zich inde Eeuwverzekeren. De naam der maatschappij wijst het reeds uit. Die zich bij ons verzekert, reikt zichzelf een brevet voor een lang leven uit!Ik vraag u verschooning, maar het is zeldzaam, dat onze verzekerden korter dan een eeuw leven..., zeldzaam..., zeer zeldzaam!... Wij moeten hen in hun eigen belang het leven ontrukken! Wij maken dan ook prachtige zaken! Ik verzeker u mijnheer, dat als ge u zelf bijde Eeuwverzekert, u zoo goed als zeker kunt zijn minstens honderd jaar oud te worden!”»Zoo!” was alles wat Kin-Fo zeide, terwijl hij zijn kouden blik op William J. Bidulph vestigde.De hoofdagent keek zoo ernstig als een minister en zag er volstrekt niet uit of hij gekscheerde.»Hoe dit zij,” hernam Kin-Fo, »ik wil mijn leven verzekeren voor twee honderd duizend dollars.”»U zegt een kapitaal van twee honderd duizend dollars,” antwoordde William J. Bidulph en schreef het cijfer in een zakboekje, zonder ook de minste verrassing te doen blijken over het buitengewoon hooge bedrag.»Ge weet,”voegde hij er bij, »dat de verzekering van nul of geener waarde is en dat alle bedragen die gestort zijn, het eigendom blijven van de maatschappij, als de betrokken persoon het leven verliest door tusschenkomst van hem of haar, ten wiens behoeve het bedrag wordt verzekerd?”»Het is mij bekend.”»En voor welke gevaren wenscht ge u te verzekeren mijn waarde heer?”»Voor alle.”»De gevaren te land en ter zee, binnen en buiten de grenzen van het Hemelsche Rijk?”»Ja.”»De gevaren bij rechterlijke veroordeeling?”»Ja.”»De gevaren bij tweegevecht?”»Ja.”»De gevaren in militairen dienst?”»Ja.”»Dan zal het bedrag vrij hoog zijn.”»Ik zal betalen wat vereischt wordt.”»Goed.”»Maar,”voegde Kin-Fo er bij, »er is nog een ander gevaar, waarvan u niet spreekt.”»Welk gevaar?”»Zelfmoord. Ik meende dat deEeuwook verzekerde tegen zelfmoord?”»Wel zeker, mijnheer, wel zeker,”antwoordde William J. Bidulph, zich de handen wrijvende. »Dit is zelfs een bijzondere goede bron van inkomsten voor ons! U begrijpt dat onze cliënten in den regelmenschen zijn die aan het leven hechten en dat zij, die hun leven uit overdreven voorzorg tegen zelfmoord verzekeren, zich nimmer dooden.”Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.»Dat doet er niet toe”, antwoordde Kin-Fo. »Ik wensch om persoonlijke redenen ook de kans van zelfmoord te verzekeren.”»Zooals u verkiest; maar de premie zal zeer hoog zijn.”»Ik herhaal dat ik het bedrag zal betalen.”»Begrepen.—Laat ons kortelijk herhalen”, sprak William J.Bidulph, terwijl hij voortging met in zijn zakboekje aanteekeningen te maken, »gevaren ter zee, op reis, voor zelfmoord....”»Hoeveel bedraagt de premie die ik dan moet betalen?” vroeg Kin-Fo.»Mijn waarde heer”, antwoordde de hoofdagent, »onze premiën zijn met een wiskundige zekerheid berekend, die de maatschappij tot eer verstrekt. Zij berusten niet meer, zooals vroeger op de tafels van Deparcieux.... Kent u Deparcieux?”»Ik ken Deparcieux niet.”»’t Is een door en door knap statisticus, maar zeer oud.... zoo oud reeds dat hij dood is. Toen hij zijn beroemde tafels vaststelde, die nog aan de meeste Europeesche, zeer achterlijke maatschappijen ten grondslag strekken, was de gemiddelde levensduur lager dan tegenwoordig, dank zij den vooruitgang in alle dingen. Wij gronden onze berekeningen op een verhoogden levensduur, en dus zijn zij voordeeliger voor den verzekerde, daar hij minder betaalt en kans heeft op langer leven....”»Hoe hoog is het bedrag van de premie die ik betalen moet?” viel Kin-Fo den ijverigen agent, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om zijne maatschappijde Eeuwop te hemelen, in de rede.»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »ik moet de onbescheidenheid begaan u te vragen hoe oud u zijt?”»Een en dertig jaar.”»Welnu, op een en dertigjarigen leeftijd zoudt u, als het alleen de gewone verzekering gold, bij iedere maatschappij twee en drie en tachtig honderdsten percent moeten betalen. Maar bijde Eeuwis het slechts twee en zeventig honderdste, ’t geen voor een kapitaal van tweehonderdduizend dollars, een premie geeft van vijfduizend vierhonderd dollars.”»En onder de voorwaarden, die ik wensch?” vroeg Kin-Fo.»Daaronder begrepen alle kansen, ook de zelfmoord?”»De zelfmoord vooral.”»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph zoo beleefd mogelijk, nadat hij een tabel in zijn zakboekje gedrukt, had nageslagen, »wij kunnen de premie niet lager stellen dan vijf en twintig percent.”»Hoeveel beloopt dat?”»Vijftig duizend dollars.”»En hoe is de storting der premie geregeld?”»Of jaarlijks, of per maand, dat staat aan de keuze van den verzekerde.”»Dit zou dus voor de twee eerste maanden bedragen?”»Acht duizend drie honderd twee en dertig dollars, die, als zij heden—30 April—gestort werden, mijn waarde heer, ter verzekering zouden strekken tot 30 Juni aanstaande.”»Mijnheer”, antwoordde Kin-Fo, »uw voorwaarden komen mij billijk voor. Hier is het bedrag voor de twee eerste maanden van de premie.”En hij haalde een bundeltje papieren dollars uit den zak en legde dat op tafel.»Goed.... mijnheer.... zeer goed!” antwoordde William J. Bidulph. »Maar voor de polis geteekend wordt, moet er nog een formaliteit vervuld worden.”»Welke?”»De geneesheer van de maatschappij moet u een bezoek brengen.”»Waartoe dient dit bezoek?”»Om te constateeren dat u goed gezond zijt, dat u niet lijdt aan een of andere ziekte of een organisch gebrek waardoor uw leven meer speciaal gevaar loopt kortom dat u ons den waarborg geeft van een lang leven.”»Waartoe moet dit dienen! ik verzeker mijn leven zelfs tegen tweegevecht en zelfmoord,” deed Kin-Fo opmerken.»Wel, mijn beste heer,” antwoordde William J. Bidulph, altijd glimlachend, »een ziekte waarvan u de kiem bij u draagt en die u in eenige maanden wegraapt, zou ons tweehonderdduizend dollars kosten!”»Maar als ik mij zelf van kant maakte, zou het u niet minder kosten, onderstel ik!”»Mijn waarde heer,” antwoordde de hoofdagent zoo vriendelijk mogelijk, terwijl hij de hand van Kin-Fo nam en daar zachtjes op tikte, »ik had reeds de eer u te zeggen dat vele van onze cliënten zich tegen zelfmoord verzekeren, maar zich nooit van kant maken. Daarbij komt dat wij het recht hebben hen te doen bewaken... natuurlijk, met de meeste bescheidenheid!”»Ah!” liet Kin-Fo hooren.»Dan moet ik er nog bijvoegen, dat, naar mijn eigen ondervinding te oordeelen, juist zij het zijn die het langst de premie betalen. Maar kom, laten we onder ons eens even nagaan om welke reden de rijke heer Kin-Fo zich zelf van kant zou maken?”»En waarom zou de rijke heer Kin-Fo zich zelf verzekeren?”»Wel,” antwoordde William J. Bidulph, »om de zekerheid te hebben dat hij zeer oud zal worden in zijn hoedanigheid als verzekerde vande Eeuw!”Er viel tegen den hoofdagent van de beroemde maatschappij niet te redeneeren. Zoo zeker was hij van alles wat hij zeide.»En”, voegde hij er bij, »ten bate van welken persoon zal deverzekering van twee honderd duizend dollars gesloten worden? Wie is de bevoordeelde?”»Er zijn twee bevoordeelden,” antwoordde Kin-Fo.»Beide voor de helft?”»Neen, niet voor gelijke deelen. De een voorvijftigduizend dollars, de ander voor honderd vijftig duizend.”»Wie voor vijftig duizend.”»Wang.”»De philosoof Wang?”»Dezelfde.”»En voor honderd vijftig duizend?”»Mevrouw Lé-ou te Peking.”»Te Peking,” zeide William J. Bidulph, de namen van de rechthebbenden in zijn zakboekje neerschrijvende. Vervolgens hernam hij:»Hoe oud is mevrouw Lé-ou?”»Een en twintig jaar,” antwoordde Kin-Fo.»Die jonge dame zal zeer oud zijn als zij het bedrag van het verzekerde kapitaal in handen krijgt!” liet de agent hooren.»En waarom als ik vragen mag?”»Wel, omdat u ouder zult worden dan honderd jaar, mijn beste heer. En hoe oud is de philosoof Wang?”»Vijf en vijftig jaar?”»Die goede mijnheer Wang kan er zeker van zijn dat hij nooit iets zal ontvangen.”»Dat zal nog te bezien staan, mijnheer!”»Mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph, »als ik op vijf en vijftigjarigen leeftijd de erfgenaam werd van een man van een en dertig die honderd jaar oud zal worden, dan zou ik niet zoo onnoozel zijn om op mijn erfdeel te rekenen.”»Uw dienaar, mijnheer,” zeide Kin-Fo, zich naar de deur van het kabinet begevende.»Aangenaam kennis gemaakt te hebben, mijnheer!” antwoordde de deftige William J. Bidulph, en boog voor den nieuwen cliënt vande Eeuw.Den volgenden dag bracht de geneesheer het voorgeschreven bezoek aan Kin-Fo. »Een ijzeren gestel, stalen spieren, longen als blaasbalgen,” las men in het rapport. Er stond dus niets meer in den weg om het contract aan te gaan. De polis werd daarop geteekend door Kin-Fo, ten voordeele der jeugdige weduwe en van den philosoof Wang, door William J. Bidulph, als vertegenwoordiger der maatschappij.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.Noch Lé-ou noch Wang mochten, behoudens onvoorziene omstandigheden, ooit vernemen hetgeen Kin-Fo ten hunnen behoeve gedaan had, vóór den dag waarop deEeuwverplicht zou wordenhet kapitaal uit te keeren, hun door de edelmoedigheid van den ex-millionnair verzekerd.

Waardoor bij den lezer waarschijnlijk de lust zal worden opgewekt om een kijkje te gaan nemen in de bureaux van »de Eeuw.”

Waardoor bij den lezer waarschijnlijk de lust zal worden opgewekt om een kijkje te gaan nemen in de bureaux van »de Eeuw.”

Den volgenden morgen verliet Kin-Fo, wiens minachting voor de dingen dezer wereld zich geen oogenblik verloochende, alleen zijne woning. Met zijn altijd kalmen stap daalde hij den rechteroever van de Kreek af. Op de houten brug gekomen, die de Engelsche concessie met de Amerikaansche verbindt, ging hij de rivier over en richtte zijne schreden naar een huis met een flink voorkomen, dat tusschen de kerk der zendelingen en het consulaat der Vereenigde Staten geplaatst was.

In den gevel van dit gebouw was eene groote koperen plaat aangebracht, waarop in duidelijke zichtbare letters te lezen was:

DE EEUW,Levensverzekeringsmaatschappij.Waarborgkapitaal twintig millioen dollars.Hoofdagent:William J. Bidulph.

DE EEUW,

Levensverzekeringsmaatschappij.

Waarborgkapitaal twintig millioen dollars.

Hoofdagent:William J. Bidulph.

Kin-Fo duwde tegen de deur, waardoor tegelijkertijd eene tweede tochtdeur werd geopend en bevond zich in een bureau, ’t welk door eene eenvoudige balustrade ter halver manshoogte, in twee afdeelingen was gesplitst. Men zag er eenige kartonnen doozen, boeken met sluiting van nikkel, eene Amerikaansche kas met geheime sluiting, twee of drie tafels, waaraan de ambtenaren, aan het agentschap verbonden, werkzaam waren, en eene groote secretaire, speciaal ten dienste van mijnheer William J. Bidulph. Dat was het meubilair van het vertrek, ’t welk geheel en al tehuis behoorde in eene woning in Broadway en niet in een gebouw, aan de oevers der Wou-Sung opgericht.

William J. Bidulph was de hoofdagent in China van de verzekeringsmaatschappij tegen brand en op het leven, welker zetel te Chicago gevestigd was.De Eeuw—een goede naam, die de klanten moest trekken—de Eeuwdie in de Vereenigde Staten algemeen bekend is, bezat hulpkantoren en vertegenwoordigers in de vijf werelddeelen. Zij maakte uitstekende en groote zaken, dank zij hare statuten die zeer duidelijk en vrijgevig waren ingericht en die tegen alle nadeel en gevaar verzekerden.

De Chineezen namen allengs de denkbeelden op die er in onzen tijd toe leiden om de kassen van deze maatschappijen te vullen. Een groot aantal gebouwen van het Hemelsche Rijk waren tegenbrand verzekerd en ook onder de contracten op het leven gesloten, kwam eene reeks van Chineesche namen voor. De plaat vande Eeuwnam reeds een plaatsje in onder de aankondigingen bij de poorten van Shang-Haï en was o. a. ook gehecht op de pilaren van de rijke yamen van Kin-Fo. Het was dus niet om zich tegen brandgevaar te verzekeren dat de leerling van Wang een bezoek kwam brengen aan den heer William J. Bidulph.

»Is mijnheer Bidulph te huis?”vroeg hij bij het binnentreden.

William J. Bidulph was daar »in persoon”, altijd ter beschikking van het publiek. Hij was een vijftiger, netjes in ’t zwart, gekleede jas, witte das, volle baard zonder knevels, een echt Amerikaansch voorkomen.

»Met wien heb ik de eer te spreken!” vroeg William J. Bidulph.

»Ik ben Kin-Fo van Shang-Haï.”

»Mijnheer Kin-Fo!... een der verzekerden bij de maatschappijde Eeuw... nommer van het huis... zeven en twintig duizend tweehonderd....”

»Dezelfde.”

»Mag ik weten mijnheer, waarmede ik u van dienst kan zijn?”

»Ik zou u gaarne alleen spreken”, antwoordde Kin-Fo.

Het gesprek tusschen beide personen liep zeer gemakkelijk, daar William J. Bidulph even goed Chineesch sprak als Kin-Fo Engelsch.

De rijke cliënt werd dus met den eerbied, hem verschuldigd, in een kabinetje gelaten, dat met dikke tapijten was behangen en met dubbele deuren gesloten; men had daar eene samenzwering kunnen beramen tot omverwerping van de dynastie der Tings, zonder dat ook de fijnst geslepene der spionnen van het Hemelsche Rijk er iets van bespeurde.

»Mijnheer”, sprak Kin-Fo, zoodra hij in een schommelstoel voor een met gas verwarmden haard gezeten was, »ik wenschte bij uw maatschappij een verzekering te sluiten op mijn leven, waarvan ik u het bedrag zoo aanstonds zal opgeven.”

»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »niets is eenvoudiger. Twee handteekeningen, de uwe en de mijne, onder een polis en de verzekering is gereed, na eenige voorafgaande formaliteiten. Maar mijnheer.... vergun mij ééne vraag,—u koestert dus den wensch om op hoogen ouderdom te sterven, een zeer billijke begeerte trouwens?”

»Hoe zoo?” vroeg Kin-Fo. »Ik meende integendeel, dat de verzekering op het leven in den regel een voorzorgsmaatregel was bij een te vroegtijdigen dood...”

»O, mijnheer”, riep William J. Bidulph, zoo ernstig mogelijk uit, »deze vrees komt nooit voor bij hen, die zich inde Eeuwverzekeren. De naam der maatschappij wijst het reeds uit. Die zich bij ons verzekert, reikt zichzelf een brevet voor een lang leven uit!Ik vraag u verschooning, maar het is zeldzaam, dat onze verzekerden korter dan een eeuw leven..., zeldzaam..., zeer zeldzaam!... Wij moeten hen in hun eigen belang het leven ontrukken! Wij maken dan ook prachtige zaken! Ik verzeker u mijnheer, dat als ge u zelf bijde Eeuwverzekert, u zoo goed als zeker kunt zijn minstens honderd jaar oud te worden!”

»Zoo!” was alles wat Kin-Fo zeide, terwijl hij zijn kouden blik op William J. Bidulph vestigde.

De hoofdagent keek zoo ernstig als een minister en zag er volstrekt niet uit of hij gekscheerde.

»Hoe dit zij,” hernam Kin-Fo, »ik wil mijn leven verzekeren voor twee honderd duizend dollars.”

»U zegt een kapitaal van twee honderd duizend dollars,” antwoordde William J. Bidulph en schreef het cijfer in een zakboekje, zonder ook de minste verrassing te doen blijken over het buitengewoon hooge bedrag.

»Ge weet,”voegde hij er bij, »dat de verzekering van nul of geener waarde is en dat alle bedragen die gestort zijn, het eigendom blijven van de maatschappij, als de betrokken persoon het leven verliest door tusschenkomst van hem of haar, ten wiens behoeve het bedrag wordt verzekerd?”

»Het is mij bekend.”

»En voor welke gevaren wenscht ge u te verzekeren mijn waarde heer?”

»Voor alle.”

»De gevaren te land en ter zee, binnen en buiten de grenzen van het Hemelsche Rijk?”

»Ja.”

»De gevaren bij rechterlijke veroordeeling?”

»Ja.”

»De gevaren bij tweegevecht?”

»Ja.”

»De gevaren in militairen dienst?”

»Ja.”

»Dan zal het bedrag vrij hoog zijn.”

»Ik zal betalen wat vereischt wordt.”

»Goed.”

»Maar,”voegde Kin-Fo er bij, »er is nog een ander gevaar, waarvan u niet spreekt.”

»Welk gevaar?”

»Zelfmoord. Ik meende dat deEeuwook verzekerde tegen zelfmoord?”

»Wel zeker, mijnheer, wel zeker,”antwoordde William J. Bidulph, zich de handen wrijvende. »Dit is zelfs een bijzondere goede bron van inkomsten voor ons! U begrijpt dat onze cliënten in den regelmenschen zijn die aan het leven hechten en dat zij, die hun leven uit overdreven voorzorg tegen zelfmoord verzekeren, zich nimmer dooden.”

Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.

Dan zou de katafalk volgen. Bladz. 54.

»Dat doet er niet toe”, antwoordde Kin-Fo. »Ik wensch om persoonlijke redenen ook de kans van zelfmoord te verzekeren.”

»Zooals u verkiest; maar de premie zal zeer hoog zijn.”

»Ik herhaal dat ik het bedrag zal betalen.”

»Begrepen.—Laat ons kortelijk herhalen”, sprak William J.Bidulph, terwijl hij voortging met in zijn zakboekje aanteekeningen te maken, »gevaren ter zee, op reis, voor zelfmoord....”

»Hoeveel bedraagt de premie die ik dan moet betalen?” vroeg Kin-Fo.

»Mijn waarde heer”, antwoordde de hoofdagent, »onze premiën zijn met een wiskundige zekerheid berekend, die de maatschappij tot eer verstrekt. Zij berusten niet meer, zooals vroeger op de tafels van Deparcieux.... Kent u Deparcieux?”

»Ik ken Deparcieux niet.”

»’t Is een door en door knap statisticus, maar zeer oud.... zoo oud reeds dat hij dood is. Toen hij zijn beroemde tafels vaststelde, die nog aan de meeste Europeesche, zeer achterlijke maatschappijen ten grondslag strekken, was de gemiddelde levensduur lager dan tegenwoordig, dank zij den vooruitgang in alle dingen. Wij gronden onze berekeningen op een verhoogden levensduur, en dus zijn zij voordeeliger voor den verzekerde, daar hij minder betaalt en kans heeft op langer leven....”

»Hoe hoog is het bedrag van de premie die ik betalen moet?” viel Kin-Fo den ijverigen agent, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om zijne maatschappijde Eeuwop te hemelen, in de rede.

»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph, »ik moet de onbescheidenheid begaan u te vragen hoe oud u zijt?”

»Een en dertig jaar.”

»Welnu, op een en dertigjarigen leeftijd zoudt u, als het alleen de gewone verzekering gold, bij iedere maatschappij twee en drie en tachtig honderdsten percent moeten betalen. Maar bijde Eeuwis het slechts twee en zeventig honderdste, ’t geen voor een kapitaal van tweehonderdduizend dollars, een premie geeft van vijfduizend vierhonderd dollars.”

»En onder de voorwaarden, die ik wensch?” vroeg Kin-Fo.

»Daaronder begrepen alle kansen, ook de zelfmoord?”

»De zelfmoord vooral.”

»Mijnheer”, antwoordde William J. Bidulph zoo beleefd mogelijk, nadat hij een tabel in zijn zakboekje gedrukt, had nageslagen, »wij kunnen de premie niet lager stellen dan vijf en twintig percent.”

»Hoeveel beloopt dat?”

»Vijftig duizend dollars.”

»En hoe is de storting der premie geregeld?”

»Of jaarlijks, of per maand, dat staat aan de keuze van den verzekerde.”

»Dit zou dus voor de twee eerste maanden bedragen?”

»Acht duizend drie honderd twee en dertig dollars, die, als zij heden—30 April—gestort werden, mijn waarde heer, ter verzekering zouden strekken tot 30 Juni aanstaande.”

»Mijnheer”, antwoordde Kin-Fo, »uw voorwaarden komen mij billijk voor. Hier is het bedrag voor de twee eerste maanden van de premie.”

En hij haalde een bundeltje papieren dollars uit den zak en legde dat op tafel.

»Goed.... mijnheer.... zeer goed!” antwoordde William J. Bidulph. »Maar voor de polis geteekend wordt, moet er nog een formaliteit vervuld worden.”

»Welke?”

»De geneesheer van de maatschappij moet u een bezoek brengen.”

»Waartoe dient dit bezoek?”

»Om te constateeren dat u goed gezond zijt, dat u niet lijdt aan een of andere ziekte of een organisch gebrek waardoor uw leven meer speciaal gevaar loopt kortom dat u ons den waarborg geeft van een lang leven.”

»Waartoe moet dit dienen! ik verzeker mijn leven zelfs tegen tweegevecht en zelfmoord,” deed Kin-Fo opmerken.

»Wel, mijn beste heer,” antwoordde William J. Bidulph, altijd glimlachend, »een ziekte waarvan u de kiem bij u draagt en die u in eenige maanden wegraapt, zou ons tweehonderdduizend dollars kosten!”

»Maar als ik mij zelf van kant maakte, zou het u niet minder kosten, onderstel ik!”

»Mijn waarde heer,” antwoordde de hoofdagent zoo vriendelijk mogelijk, terwijl hij de hand van Kin-Fo nam en daar zachtjes op tikte, »ik had reeds de eer u te zeggen dat vele van onze cliënten zich tegen zelfmoord verzekeren, maar zich nooit van kant maken. Daarbij komt dat wij het recht hebben hen te doen bewaken... natuurlijk, met de meeste bescheidenheid!”

»Ah!” liet Kin-Fo hooren.

»Dan moet ik er nog bijvoegen, dat, naar mijn eigen ondervinding te oordeelen, juist zij het zijn die het langst de premie betalen. Maar kom, laten we onder ons eens even nagaan om welke reden de rijke heer Kin-Fo zich zelf van kant zou maken?”

»En waarom zou de rijke heer Kin-Fo zich zelf verzekeren?”

»Wel,” antwoordde William J. Bidulph, »om de zekerheid te hebben dat hij zeer oud zal worden in zijn hoedanigheid als verzekerde vande Eeuw!”

Er viel tegen den hoofdagent van de beroemde maatschappij niet te redeneeren. Zoo zeker was hij van alles wat hij zeide.

»En”, voegde hij er bij, »ten bate van welken persoon zal deverzekering van twee honderd duizend dollars gesloten worden? Wie is de bevoordeelde?”

»Er zijn twee bevoordeelden,” antwoordde Kin-Fo.

»Beide voor de helft?”

»Neen, niet voor gelijke deelen. De een voorvijftigduizend dollars, de ander voor honderd vijftig duizend.”

»Wie voor vijftig duizend.”

»Wang.”

»De philosoof Wang?”

»Dezelfde.”

»En voor honderd vijftig duizend?”

»Mevrouw Lé-ou te Peking.”

»Te Peking,” zeide William J. Bidulph, de namen van de rechthebbenden in zijn zakboekje neerschrijvende. Vervolgens hernam hij:

»Hoe oud is mevrouw Lé-ou?”

»Een en twintig jaar,” antwoordde Kin-Fo.

»Die jonge dame zal zeer oud zijn als zij het bedrag van het verzekerde kapitaal in handen krijgt!” liet de agent hooren.

»En waarom als ik vragen mag?”

»Wel, omdat u ouder zult worden dan honderd jaar, mijn beste heer. En hoe oud is de philosoof Wang?”

»Vijf en vijftig jaar?”

»Die goede mijnheer Wang kan er zeker van zijn dat hij nooit iets zal ontvangen.”

»Dat zal nog te bezien staan, mijnheer!”

»Mijnheer,” antwoordde William J. Bidulph, »als ik op vijf en vijftigjarigen leeftijd de erfgenaam werd van een man van een en dertig die honderd jaar oud zal worden, dan zou ik niet zoo onnoozel zijn om op mijn erfdeel te rekenen.”

»Uw dienaar, mijnheer,” zeide Kin-Fo, zich naar de deur van het kabinet begevende.

»Aangenaam kennis gemaakt te hebben, mijnheer!” antwoordde de deftige William J. Bidulph, en boog voor den nieuwen cliënt vande Eeuw.

Den volgenden dag bracht de geneesheer het voorgeschreven bezoek aan Kin-Fo. »Een ijzeren gestel, stalen spieren, longen als blaasbalgen,” las men in het rapport. Er stond dus niets meer in den weg om het contract aan te gaan. De polis werd daarop geteekend door Kin-Fo, ten voordeele der jeugdige weduwe en van den philosoof Wang, door William J. Bidulph, als vertegenwoordiger der maatschappij.

De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.

De vlakte rondom de Chineesche steden is slechts een groot kerkhof. Bladz. 56.

Noch Lé-ou noch Wang mochten, behoudens onvoorziene omstandigheden, ooit vernemen hetgeen Kin-Fo ten hunnen behoeve gedaan had, vóór den dag waarop deEeuwverplicht zou wordenhet kapitaal uit te keeren, hun door de edelmoedigheid van den ex-millionnair verzekerd.


Back to IndexNext